wieke krijgt een spannend pakje

 

De bel. Op de stoep zet onze jongen van PostNL een enorm pak neer. Ik mag toch hopen dat het een cadeau voor mij is, daar ben ik wel aan toe.

 

Helaas, het is voor Man. Als ik ergens niet tegen kan, is het dat ik pakjes voor anderen niet mag openmaken om te kijken wat erin zit. Mijn vader legde ooit een saai bruin pakje op de trap. Dat betekende dat het naar boven moest. Ik doe dat ook nog steeds, dingen op de trap leggen die naar boven moeten en die komen daar alleen als iemand ze daadwerkelijk oppakt en meeneemt. Bij ons blijven ze zomaar een week liggen. 

 

Terug naar het saaie bruine pakje van mijn vader. ‘Wat zit erin pap?’ vroeg ik. Hij: ‘Zeg ik niet, maar je mag het beslist niet openmaken.’ Hij wist natuurlijk dat ik het dan juist zou doen. Zat er scheerzeep in. Hij verslikte zich van het lachen, omdat hij op de loer had gestaan terwijl ik het pakje, heel zachtjes, open friemelde. En nu jankt dit gigantisch grote pak erom om geopend te worden. Dat doe ik dus. Hoeft Man dat niet te doen hè? Gewoon omdat ik behulpzaam van aard ben. Meestal. (Jemig, het gaat tot nu toe weer helemaal nergens over.) Enfin. Wat erin zit? Een best wel eng apparaat. Ik neem me voor om het ’s avonds, als het donker is, klaar te zetten bij de voordeur, want het lijkt me een prima wapen. Met scherpe punten en een ijzeren haak waarmee je het lichaam van een eng persoon van boven tot onder kan openrijten. Een werktuig dat in een martelmuseum niet zou misstaan. Wat zou het echte nut van dit apparaat zijn? 

 

Man legt het uit. Je kunt er onkruid mee uit de grond wippen zonder dat je hoeft te bukken. Hij gaat het meteen proberen. Ah nee!! Hij gaat de schattige madeliefjes in het gras te lijf. We hebben er veel, da’s waar. En ook hondsdraf, ereprijs, kaardenbollen etc. Man en ik hebben al veertig jaar onenigheid over het gras. Ik vind mos, bloemetjes en ander leuks beeldig, maar Man wil een biljartlaken. En omdat hij over de fysieke toestand van het gras gaat, zie ik met lede ogen toe hoe al die schattebollekes ruw uit hun woning worden gerukt.

 

 

Hoppa, dakloos! Er is geen houden aan, Man wipt ze er allemaal uit met zijn nieuwe speeltje. Toch laat ik hem zijn gang gaan. Hij moet iets te doen hebben in deze barre tijden. ‘Morgen breng ik ze naar de werf,’ meldt hij, ‘als het wijntijd is.’ Dan belt de overbuurvrouw, die zo blij is met háár apparaat dat net is gebracht. Of ik dat Man wil vertellen. Heeft hij haar ook al bewerkt. Straks hebben wij een madeliefjesloos dorp. De volgende dag zie ik dat al die plakkaten madeliefjes gewoon in leven zijn gebleven. Wat een doorzetters! Ik leg een paar pollen uit het zicht op de berg tuinafval achter de schuur. Voor als er ooit niet meer te voldoen valt aan de vraag naar madeliefjes. Je weet het maar nooit, in deze bijzondere tijden. Want ineens bedenk ik dat je madeliefjes kunt eten. Mijn moeder gooide ze door de sla. En zei triomfantelijk tegen mijn vader, als hij die bak met groenvoer had opgesmikkeld: ‘En weet jij wat je net gegeten hebt?’ Madeliefjes dus. En brandneteltoppen. Ook maar even achter het schuurtje leggen. Je zult zien dat we er op een kwade dag dringend om verlegen zitten.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel