Zwijgen op de  wadden

Zwijgen kan ook thuis denkt Wiekes man

 

 

Man en ik lezen de kranten. Ik weet niet hoe het bij jullie thuis gaat, maar als man iets leuks leest, gaat hij eerst lachen. Stopt. En lacht weer. Op die ‘ik-lees-zoiets-grappigs-moet-je-hóren-frequentie’. Hij moet en zal het voorlezen. Heb ik geen zin in dat voorlezen, dan moet ik geen krimp geven, want zelfs ‘huh?’ is het startschot voor een lange voorleessessie, gevolgd door zijn mening. Terwijl ik zelf net iets boeiends aan het lezen ben.

 

Mijn nieuwsgierigheid wint het van de irritatie, want hij blijft lachen. Hij leest voor hoe iemand op de Wadden in retraite gaat en drie dagen niets mag zeggen. En oppert dat wij daar ook heen gaan, want het lijkt hem heerlijk, drie dagen geen gewauwel aan zijn kop. Ik ben er niet tegen; waar is het nou nog echt stil? ‘Jij mag daar vast de krant niet voorlezen,’ waarschuw ik, ‘en je mag ook niet elke dag vragen: wat eten we eigenlijk?’ ‘We kunnen het hier thuis wel doen,’ vindt man, ‘dan hoeven we niet naar de Wadden en dat scheelt bakken met geld.’ Ik vraag hoe hij zo’n thuisretraite vorm wil geven. ‘Jij zit dáár!’ wijst hij naar de andere kant van onze lange eettafel, ‘en ik hier’. ‘Dan zitten we drie meter uit elkaar,’ zeg ik. ‘Nee, de tafel is 2.75 meter, of hij moet gegroeid zijn. Jij hebt hem zeker water gegeven?’ Daar geef ik geen antwoord op. Tot nu toe gaat ons gesprek nergens over, dus we zouden net zo goed niks kunnen zeggen.

 

De bedoeling van zo’n zwijgsessie is, dat je na drie dagen je woorden zorgvuldig herkauwt en bedenkt of het nuttig is om ze naar buiten te laten. Of iemand opschiet met wat jij zonodig moet meedelen. Daar zit iets in. We beginnen meteen. Wie als eerste iets zegt, krijgt een strafpunt.  Degene met de meeste strafpunten moet een week de keuken opruimen. ‘Je mag zelfs geen ‘hè hè’ zeggen,’ breng ik nog in. Man vindt dat er geen winden gelaten mogen worden. Oké, dan ook niet niezen en boeren. Hoesten wel, komen we overeen. Anders zouden we kunnen stikken en dan zeggen we helemaal nooit meer wat. En als je niet mag hoesten, hoest je juist. Kijk maar wat er na afloop van een pianoconcert gebeurt. Alsof er een kennel blaffende honden wordt losgelaten.

 

We houden het nog geen uur vol. Tegelijk roepen we: ‘Dan ben je toch stapelkrankzinnig!’ als we iemand iets raars horen beweren op de televisie. ‘Jij bent áf!’ roepen we ook tegelijk. Dus óf we moeten naar de Wadden, óf we blijven het gewoon over niks hebben, zoals meestal. Maar woorden herkauwen totdat je zeker weet dat ze nut hebben? Heel zinvol. Er wordt al genoeg door elkaar heen geschreeuwd en gepraat. En wie luistert er dan nog naar je? Toch naar de Wadden dan? Wie gaat er mee? Of nee. Laat maar. Het moet daar niet té gezellig worden.

 

Door Wieke Biesheuvel

 

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.