Zuster Tinus, deel 3
Poeh, poeh. Nou, nou. Voor iemand zorgen is best intensief.
Je begint eraan met héél veel liefde, maar je merkt na een paar weken toch dat je er best moe van wordt. Dat de rest van je leven dan zo’n beetje op zijn gat ligt en dat die vakantie waar je zo naar uitkeek niks meer voor je gaat doen. Die gaat namelijk niet door.
En nou heb ik niks te klagen hoor. Onze kinderen helpen fijn mee in het mantelzorgcircus waarin we zijn beland en het ziet er steeds meer naar uit dat mijn man straks alles weer kan wat hij daarvoor ook al deed. Misschien iets langzamer, en misschien lukt het hem straks ook niet meer goed om zijn been over het zadel van zijn motorfiets te krijgen, maar van dat laatste lig ik niet wakker. In tegendeel zelfs.
Hij heeft nog een lange weg te gaan, maar alles lijkt goed te komen. En ik moet nu vaak denken aan mensen die voor iemand zorgen bij wie het niet meer goed komt. Zij doen dit dan jaar in, jaar uit, 24 uur per dag. Zó knap. Je ziet ze weleens op tv en ik heb dan een enorme bewondering voor die mensen, maar de eerlijkheid gebiedt mij te bekennen dat alle gevoelens van empathie subiet weer zijn verdwenen zodra het programma is afgelopen. En ik realiseer me dat nu pas. Terwijl het voor hen dan natuurlijk nog doorgaat.
Dag en nacht. Uur na uur, week na week en soms jaar na jaar. En ik weet nu pas hoeveel respect je voor die mensen moet hebben.
Maar misschien moet ik gewoon nog even wennen aan de nieuwe situatie en gaat het me straks hartstikke meevallen. Misschien is die jankerige bui van vandaag wel omdat ik zo moe ben. Want eigenlijk ben ik niet zo van het piepen en opgeven. Maar vandaag… pfff.
En die moeheid kwam (denk ik) ook omdat ik hier geen regels stelde. Manlief moest eigenlijk naar een revalidatiecentrum, maar omdat wij in ons huis dezelfde mogelijkheden kunnen bieden als waar hij in een revalidatiecentrum gebruik van zou maken, mochten we het toch thuis proberen. Hij lag namelijk nogal dwars bij het idee dat hij nog langer niet in zijn eigen slaapkamer zou kunnen slapen en gaf aan de artsen aan dat er in het revalidatiecentrum niets was wat hij niet thuis ook al had.
Maar hij vergat voor het gemak wel even dat daar gediplomeerde verplegers rondlopen die hele dagen voor anderen zorgen als een soort roeping zien. En die dus ook nog gebruik kunnen maken van fijne collega’s en afgesproken bezoektijden. En die extra’s heb ik hier niet. Dus dan is ‘s morgens manlief voeden, medicijnen toedienen, hem uit bed hijsen, plassen, tandenpoetsen, douchen, aankleden en dan in een stoel leggen al hartstikke vermoeiend. Ook voor mij.
Vervolgens ruim ik de schade van de douchebeurt op, zet ik koffie, smeer zijn broodje, maak de bedden op, stofzuig, haal boodschappen, maak lunch, dien weer medicijnen toe en ontvang ‘s middags het bezoek met wat lekkers. Dan ruim ik op, ga ik koken, voor de tv in slaap vallen en dan manlief weer terug in bed hijsen. Ik ben best wel moe ‘s avonds, door dit in combinatie met alle gewone dingen van het leven. En dus geef ik bij de vele bezoekaanvragen nu steeds vaker aan dat we dat het liefst ’s middags hebben.
Maar één meneer vond mij daarom maar een lastig mens. En na 85 appjes met voorstellen en vragen (alsof ik daar tijd voor heb) spraken we af op zaterdagmiddag. En toen…
Toen stond hij op vrijdagochtend ineens hier binnen. Ik zou net zelf onder de douche springen, dus ik snelde in badjas weer naar beneden en daar stond ie hoor. Hij begreep niet wat er nou mis was gegaan met afspreken en zuchtte: ‘Ach… het leven gaat nooit zoals je wilt hè.’ En daarna plofte hij in een stoel.
En als medewerkster van een revalidatiecentrum had ik dan de bewaker kunnen bellen en hem eruit laten gooien. Maar thuis ga je als beleefd mens dan toch maar weer theezetten.
Zucht.
Biologische thee. Want van gewone thee kreeg hij uitslag, zei hij.
Maar dat ik dat van hem kreeg, had ie niet door.