Man, man, wat ben ik stoer!
Laatste dan. Hierna val ik je niet meer lastig met kampeerverhalen. Maar deze is té spannend, dus die moet ik even kwijt. In ons kampeertijdperk gingen we ook elk jaar even langs bij onze vriend op een verlaten plekje op een berg ergens bij Seravezza (bij Forte di Marmi in de buurt). Hij werkte daar aan marmeren beeldhouwwerken.
Op de bonnefooi reden we de berg op, erop vertrouwend dat ie er was. En dat was ook meestal zo. De mobiel bestond nog niet. Dit is er dus weer eentje uit de serie ‘oma vertelt’.
Er was altijd wijn in huis, want dat kocht ie bij de plaatselijke boer in een damigiana. Een enorme loeier van een mandfles met een litertje of tien (twintig?) lekkere plaatselijk wijn. Dus het welkom was standaard rijkelijk overgoten. De eerste keer dat we onverwacht langskwamen, liep het aardig uit de hand qua inname en was het beter om de tent maar gewoon ergens op de berg op te zetten. Niet meer met de auto op zoek naar een camping dus.
Superromantisch natuurlijk. Helemaal in the middle of nowhere. Dat was wat je noemt het echte kamperen. Niks wc-hokjes, kampwinkels of douches. Struiken, kruiden, rotsen en een beek die vanuit de bergen kwam klateren. Dat was dus de wasgelegenheid. Hééérlijk!
Tot ik er bij het ontbijt, boven in zijn huisje, achter kwam dat ik iets vergeten had. Lag nog in de tent. Geen idee meer wat het was. Onbelangrijk ook. We hadden zo’n punt-tentje met drie ritsen die op één plek bij elkaar kwamen, als je de tent afsloot. En precies op het kruispunt der ritsen zat een joekel van een schorpioen.
Wat te doen? Gillen? Nee, dat zouden ze niet horen, want de tent stond te ver weg. En als ze het al hoorden, zou ik ze de stuipen op het lijf jagen voor iets heel kleins. Maar ja, het bleef ondertussen wel een schorpioen… Naar boven lopen en hen ophalen om te helpen? Dan kon in de tussentijd dat enge beest zich misschien een weg naar binnen werken. Waren we nog verder van huis.
Tot ik me bedacht wat ik eigenlijk aan twee mannen zou hebben in dit geval. Of ik niet zelf kon bedenken wat ik moest doen. Zo’n beest afmaken is niet makkelijk, dat had ik al een keer gezien. Moet je minstens een moker bij je hebben en niet een paar zachte lollige gympies waar je op ongelijke grond een beetje mee kan trappen op niets af. Daarbij nam ik meteen maar aan dat er wel meer van die soort zouden zitten, dus wat haalde het uit om er eentje af te maken?
Dus: takje gepakt, beest opgetild en even héél ver weggebracht. Snel naar boven, Breed tape gehaald en het gat goed dichtgeplakt. ‘s Avonds bij het naar bed gaan ook de binnenkant zorgvuldig dicht-getaped.
En dat bleek die nacht nog niet zo’n slecht plan te zijn geweest. Natuurlijk deed ik niet meteen een oog dicht. Ik voelde overal gekriebel en geprik. Daardoor zag ik dus op een gegeven moment, bij het schijnsel van de volle maan, een stuk of drie van die apparaten over de binnentent scharrelen… Griezelige schaduwen! En het was echt! Niks hallucinaties vanwege een wijntje. Heus niet.
Sindsdien ben ik best op m’n hoede in La Bella Italia qua schorpioentjes. Geen schoen aan, zonder hem eerst uitgeschud te hebben. En ook nog heel voorzichtig even met m’n hand erin. Beter een dikke hand, dan een dikke voet. Kun je tenminste altijd nog lopen. En altijd eerst even onder de lakens kijken, voor ik ga slapen. Bleek allemaal niet zo’n slecht plan te zijn, een beetje opletten, want ik zat een keer in een huisje…
… ach, laat ik je maar niet bang maken, anders gaat je straks nooit (meer) naar Italië…
Maar er zaten er wel zeven. Allemaal naar ons te loeren. Serieus.
Door Franska
Fotografie: Esmée Franken. Visagie: Charlotte van Gulik, Haar: Isabella Greuter