Zit!

 

Het zal toch niet? Dat is nu het eerste wat ik steeds denk. En dat is afgelopen zomer begonnen.

 

 

 

Afgelopen zomer vierden wij namelijk wat saai vakantie, omdat manlief nog steeds aan het revalideren is. Een paar stappen lopen lukt hem al aardig, maar een stukje wandelen zit er echt nog niet in. Met een stok komt hij honderd meter verderop, maar dat duurt dan wel twintig minuten. En dan wordt een klein ommetje dus al een hele klus, en een heuse boswandeling kunnen we wel vergeten.

 

Ook met fietsen komt hij nog niet veel verder dan de voordeur. De hometrainer lukt al aardig, maar het op- en afstappen duurt nog zo lang dat je bij een stoplicht nog niet eens weg bent voor het licht alweer op rood springt. Dus, nou ja… je begrijpt: we zijn één keer naar een museum geweest, maar verder kwamen we deze vakantie niet veel verder dan het zwalken van terras naar terras.

 

Wat ik normaal dus aan hotelkosten kwijt ben, ging deze vakantie op aan parkeerkosten.

 

Maar we hadden evengoed een leuke vakantie. Bovendien nam ik dit jaar niet allerlei onzin mee naar huis in de vorm van souvenirs. Dus dat scheelde weer.

 

Nou ja, ik nam wel veel kilo’s mee aan souvenirs – en ook daarvan dacht ik thuis steeds weer: wat moet ik er eigenlijk mee? – maar goed, misschien breng ik die ook nog wel naar

 

Noppes straks. Kijken of ze er iets mee kunnen.

 

Koffie met gebak, lunch met thee, wijn met bitterballen, diner met ijs: het heeft als nadeel dat je voortdurend naar het toilet moet. En daar gebeurde het! Ineens dacht ik dus: het zal toch niet?

 

Wat viel mij namelijk op? Van de honderd toiletten die ik bezocht, waren er vijfenzeventig vies. En dan niet als in ‘niet schoongemaakt’, maar als in ‘gedecoreerd met ondergespetterde brillen’. Vies praatje, maar ik denk dat het nodig is om te duiden hoe ik dus kwam op mijn gedachten van ‘het zal toch niet’.

 

Wat dacht ik namelijk als ik iemand van het toilet af zag komen, en daarna het hokje betrad om te mogen constateren dat alles van top tot teen onder zat?

 

Nou ja… in eerst instantie dacht ik natuurlijk steeds: wegwezen hier. En dan rende ik (nog nét niet gillend) weer naar buiten. Dan maar weer terug in die rij, dacht ik dan. Ik had vakantie en ging nu dus niet óók nog de plee staan schrobben bij anderen. Temeer omdat ik doorgaans mijn emmer en sopje niet meeneem als ik even lekker weg ga.

 

Maar laat ik eerst uitleggen wat ik op het laatst steeds weer dacht als er iemand van het toilet kwam en de boel daar weer een vieze zooi bleek te zijn.

 

Dan dacht ik eerst: was dit nou een genderneutraal toilet, of ben ik langs een bordje met damestoilet gekomen? En meestal bleek ik toch te hebben moeten kiezen tussen een dames- en een herendeur.

 

Zou die dame die zojuist voor mij dit hokje verliet dan nog niet helemaal klaar zijn geweest met de transitie? Dat dacht ik dan daarna. Zou ze helaas nog moeten staan, en daarmee de hele zooi tot op de muur (letterlijk) zeiknat spetteren? Als je gewoon gaat zitten krijg je dit namelijk nooit voor elkaar!

 

En ineens leek het mij een heel goed idee om voortaan te vragen of de dame die mij voorging (nog) een man was. Want van kerels zijn we gewend dat ze er (soms) een bende van maken, en die willen we dat afleren door ze te vragen om te gaan zitten. Met die vieze brillen waren wij wel klaar! Toch, dames?

 

Maar willen de dames dan zelf ook zo vriendelijk zijn om te gaan zitten?

 

Ja, toch?

 

Dank u!

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke