Ze danst graag een potje uit de maat voor me
May’s missie is om tijdens de uitslag van het IQ-test-gesprek rechtop te blijven zitten. En om niet te huilen, dat ook. Haar geliefde zit naast haar en is heel goed in dit soort gesprekken. Zij hoort alleen de uitslag van de test en parkeert die ergens in haar hoofd. Weer in de auto belt ze haar vriendin.
In mijn ooghoek zie ik iets langzaam van boven naar beneden bewegen. Ik hoef niet te kijken om te weten wat het is. Ik ben hiermee bekend. Het is mijn geliefde die vecht tegen de slaap. Heb ik hem zien doen tijdens het derde bedrijf van La Traviata, in de maanden na de geboorte van onze dochters waarbij hij én zestig uur per week werkte én met moeite vijf uur slaap per nacht bij elkaar sprokkelde. En nu dus ook. Ik kuch hard, geef hem onder tafel een schopje en vraag, met extra harde stem, of het raam misschien open mag, want man wat is het hier heet.
Vorige week ging het er precies zo aan toe maar dan andersom. Ik kreeg een duwtje in mijn zij, de koffiekop werd iets te hard voor me neergezet. Dat werk. Alles om me wakker te houden.
Het is dinsdagavond acht uur en we volgen de cursus Hoe Om Te Gaan Met een Autistisch Kind. Zo heet het natuurlijk niet echt, maar daar komt het wel op neer. Wat wij vooral weten is dat het warm is in de zaal. En er is te weinig zuurstof en, nou ja, laat ik voor mezelf spreken, ik wil hier vooral eigenlijk helemaal niet zijn.
Flo zit inmiddels op een medisch kinderdagverblijf, waar gekeken wordt naar wat er precies ‘mis’ (mijn reactie; “wat nou mis!” kan ik inmiddels heel verstandig en wijs inslikken en verruilen voor een begripvol knikje) is met ons mooie meisje.
Natuurlijk zien mijn lief en ik het belang en nut in van deze cursus. Ook weten we dat het beter is als we ons huis behangen met pictogrammen waarin we het schema van de dag minutieus in beeld brengen (en volgen) en dat we de stapel boeken moeten lezen die familieleden en vriendinnen liefdevol voor ons hebben uitgezocht, maar ik sta nog op standje ontkenning. En hoop.
Ik wil met een dekbed over mijn hoofd in bed liggen. Of vooruit, misschien mag mijn hoofd er net bovenuit steken en mag ik dan Sex and the City kijken terwijl ik mijn slapende meisje dat naast me ligt zacht over haar haartjes aai. Niet op dinsdagavond om acht uur in een tl-verlicht zaaltje met koffiekopjes met een stevige schotel en verpakte koekjes naar een powerpoint kijken met ‘lotgenoten’.
Wat ik ook niet wil is het bespreken van ‘de situatie’. Die gesprekken vinden altijd plaats in een befolderde kamer. Met her en der een doos tissues zodat er voor iedereen er altijd ene op grijpafstand is. Volgende week is er weer zo’n evaluatiemoment.
De gesprekken gaan altijd volgens een vast stramien. Intens aardige docenten praten eerst net iets te vrolijk over het weer en de drukte op de weg praten om dan een betekenisvolle stilte te laten vallen.
Soms overvalt ons de aard van het gesprek. Dan blijkt er een onderzoek te zijn gedaan en krijgen we ‘ineens’ de uitslag, terwijl wij verwachten een maandelijkse update te krijgen en niet klaar zijn voor Groot Nieuws. Voor zover we dat ooit hadden kunnen zijn. In ieder geval hadden we dan een uurtje extra vrijgehouden om samen even door het bos te wandelen en het nieuws te laten indalen.
‘We hebben getest en willen de uitslagen nu met jullie bespreken.’ Er valt weer een stilte en wordt ons benadrukt dat alles natuurlijk moeilijk te meten is, ze niet meewerkte, dat dit dezelfde testen zijn die ‘normale’ (mijn vraag ‘wat is dan precies normaal’ puf ik weer weg) kinderen ook ondergaan dus dat het lastig is om dit te vertalen naar de belevingswereld van ons soort kinderen en zo voorts.
Mijn missie voor dit gesprek is om rechtop te blijven zitten. En om niet te huilen, dat ook. Geliefde zit naast me en is stukken beter in dit soort situaties. Ik hoor alleen de uitslag van de test en parkeer dat ergens in mijn hoofd. We schudden handen, gluren nog even door het raampje van de groep en moeten dan allebei ons weegs, De werkdag wacht. Ik sla mijn armen om hem heen, blijf twee seconden langer achter zijn oor hangen met mijn gezicht, voel dat bij ons, bij hem alles goed en veilig is. Wat het ook is. Dan stappen we allebei in onze eigen auto en rijden het lange bospad af.
In de auto overvalt het nieuws me. Mijn lief wil ik niet bellen om na te praten. Dat bewaar ik voor vanavond. Dan wordt het optie 2. Een vriendin bellen. Ik bel A. We werkten vroeger samen als eindredacteur bij RTL Boulevard en als ik zware paniek had (twee minuten voor de uitzending en het kopieerapparaat waar ik mijn draaiboeken op uit wilde printen liep vast/het belangrijkste filmpje van de uitzending was nog niet af/een deskundige stond vast in de file) ging A een potje voor me uit de maat dansen. Of ze zei iets anders waardoor de hel weer de hemel werd.
Ze neemt meteen op. Al is het woensdagochtend elf uur. Echte vriendinnen hebben een ingebouwde radar. Ze nemen honderd keer niet op, maar als het ertoe doet, gaat de telefoon maar een keer over.
“We hebben de uitslag van de IQ test. En het is niet best.” Huil ik in de hoorn. In een poging grappig te blijven, zeg ik dat het een prachtig gewicht is voor de gemiddelde Hollandse vrouw, maar als IQ word je er niet blij van.
‘Weet je nog dat ik huishoudschool heb gedaan? De spruitjjesacademie.’ Zegt mijn vriendin aan de andere kant. ‘En ik ben toch ook best aardig terecht gekomen al zeg ik het zelf.’ Ze gaat door. ‘Wat zegt nou zo’n test die niet voor haar is gemaakt. En bovendien, als er een IQ-test zou zijn in knapheid en beauty dan scoorde Flo 160.’
En als er een Nobelprijs was voor precies het goede op het juiste moment zeggen tegen vriendinnen in nood, gaf ik ‘m aan A.