Witte-jassen-gedoe in het ziekenhuis

 

 

Lang geleden had ik een baas die nogal warrig was. Ze vergat afspraken, kon niet op woorden komen, ging volkomen onverwacht tegen je tekeer en bovenal: ze kon geen namen onthouden.

 

 

Met de kennis van nu zou iedereen daar onmiddellijk een afschuwelijke diagnose aan hangen, maar toentertijd deden we dat nog niet als we zelf geen arts waren. Bovendien werkten we in een ziekenhuis en derhalve leek het ons overbodig om aan de bel te trekken als we de hele dag omgeven werden door artsen die dit ook konden zien. Toch?

 

Maar niemand schonk er aandacht aan. Wij hadden op een gegeven moment zelfs het idee dat ze zich ook heel anders gedroeg tegen mensen met lange witte jassen. Die hadden namelijk meer status dan mensen met korte jasjes. Wij wilden dus al helemaal niet weten hoe ze tegen je deed als je géén jasje aanhad. En dan bedoel ik niet dat je naakt door het ziekenhuis liep, of in pyjama, want met patiënten bemoeide zij zich nooit. Dat kon toen nog als je leiding gaf. Je hoefde niet zoveel benul van het werk te hebben om de broek aan te hebben. De gewone broek dan. Zonder witte jas. Want een gewone broek met een lange witte jas erover betekende dat je arts was, en dat was zij niet. 

 

En gelukkig gedroegen de meeste mensen in ons ziekenhuis zich doodnormaal hoor. Hadden we, ook in die onderscheidende pakjes, allemaal maar één doel: de patiënten weer zo snel mogelijk gezond naar huis krijgen. Maar er liepen dus ook weleens mensen rond die zichzelf iets belangrijker vonden dan anderen – wat overal gebeurt – en mijn baas was dus zo iemand. Er was ook iemand uit de keuken (er werd toen nog in de kelder van het ziekenhuis gekookt) die een lange witte jas aantrok als hij zich door de gangen van de bovenverdiepingen verplaatste. Hahaha. Alleen maar om anderen te laten denken dat hij arts was. Dat kon toen nog. Ik durf eigenlijk wel te beweren dat een keukenhulp net zo belangrijk is, want zo’n arts kan sleutelen wat hij wil maar als er daarna geen voedsel meer doorkomt gaat de patiënt alsnog dood. Ik heb dat hele onderscheid dus ook nooit zo goed begrepen, en vele collega’s met mij gelukkig ook niet. Maar een paar mensen gedroegen zich dus raar, en mijn baas was er zo een.

 

Nu kan dat trouwens niet meer. Je “kostuum” komt nu uit een automaat, en sjoemelen met je uiterlijk is dus niet meer mogelijk (tenzij je op de afdeling cosmetische chirurgie werkt). Maar bij mijn baas was het dus ook nog zo dat ze je naar Sjors stuurde als ze Jos bedoelde, en dat ze dan woedend werd als je iets niet op tijd had geregeld. Bas noemde ze steevast Bart, en negen uur was altijd half tien als zíj te laat kwam, maar half negen als jij nog drie extra minuten van je tijd aan een patiënt had besteed. Doodvermoeiend.

 

Maar ze had één zwakte!

 

Bekende Nederlanders…

 

Bijna nooit kwam ze op de afdeling kijken, behalve als ze vermoedde dat er een BN’er lag. En ik kan me nog herinneren dat ik een gesprek met haar had en dat ze weer helemaal niet naar mij stond te luisteren, maar alleen maar stond te gluren op de naambordjes bij de deuren.     

 

‘Je ziet toch dat het druk is,’ foeterde ze door de gang. Iets wat ik voor de patiënten al heel onrustig vond. ‘Je ziet toch dat we mensen tekortkomen, en dan ga jij nu een vrije dag vragen! BE-LA-CHE-LIJK’, vond ze het.

 

‘Ja, bennie blind,’ bitste ik terug. ‘Maar ik heb een begrafenis.’

 

En in plaats van te vragen of er een dierbare was gestorven, reageerde zij alleen maar op die twee woorden die aangaven dat ik niet blind was.

 

‘Danny Blind?’ kirde ze terug. ‘Ligt die hier? Waar? Op welke kamer?’

 

Zucht…

 

Zou door haar gedrag ooit de term “witte-jas-hypertensie” zijn ontdekt?

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke