Wieke’s wilde jaren in Amsterdam

 

En hoe trouwen haar van de straat en uit de gevangenis heeft gehouden…

 

Sparen… het woord heeft zo’n beladen klank tegenwoordig. Sparen levert niks op, hoor en lees ik overal. Straks moeten we gaan betalen om ons geld te stallen. Dat zou vroeger geen probleem zijn geweest voor mij, toen ik continu rood stond en daar totaal niet om maalde.

 
Maar als kind spaarde ik heus wel: sigarenbandjes, postzegels, suikerzakjes, en later hotelzeepjes en lucifers. Géén geld. Ik was allang blij als ik genoeg had voor een ticket naar Afrika. Waar mijn verzamelingen zijn gebleven weet ik niet. Ik denk dat mijn moeder ze heeft weggegooid. Die sigarenbandjes had ik graag willen houden, bij nader inzien. Zo leuk en kleurig zagen die eruit. Al append met Franska hadden we het over die verzamelingen en zij heeft nog steeds een sigarenbandje met wijlen president Kennedy erop. Stuurde ze een foto van. Werd ik toch nog een beetje jaloers. We kregen het ook over geld. Wat hadden we vroeger toch leuk geld! Denk even aan het dubbeltje! Dat was toch een snoesje? En het kwartje! We kunnen nooit meer zeggen dat het kwartje viel, want het kwartje is de pijp uit. Ik heb nog wel een dubbeltje uit mijn geboortejaar, met koningin Wilhelmina erop, en een suikerschep die als handvat een oude rijksdaalder heeft.

 
Maar geld sparen? Als jonge wilde in Amsterdam? Dat kwam er nooit van. Tegen het einde van de maand leende ik zelfs vijfentwintig gulden van de kruidenier tegenover mij, in Amsterdam, om het weekend mee door te komen. Met de belofte dat hij het echt maandag terug zou krijgen. Die man trok goedig zijn portemonnee uit zijn achterzak. Ik zie het hem nog doen. Met dat geld ging ik meteen naar de Drankenkoning verderop. Daar stond vaak een schuld, maar tante Bep, de vrouw van de Drankenkoning, zei altijd: ‘Komt de volgende keer wel goed hoor kind!’ In het kamertje achter de winkel schreef ze het nauwkeurig op en dan schonk ze mij een stevig glas jenever in als ik eindelijk die rekening kwam afbetalen. Ik liep standaard één salaris achter. Om geld op te nemen moest ik langs de Rabo en ooo, die man achter het loket! Die kon zo bedenkelijk en dus frikkerig kijken. En als het niet kon, zei hij: ‘foei!’ Ik hing dan een jammerverhaal op. En ging toch weer met contanten de deur uit. ‘Ik geef je niet meer dan vijftig gulden mee!’ zei hij dan streng.
 

Toen ik het in mijn bol kreeg om voorgoed naar Afrika te vertrekken, liet ik mijn huisje en financiën achter onder de hoede van mijn vader. Die betaalde al mijn schulden af. Tientallen jaren later, toen hij niet lang meer te leven had, vertelde ik hem dat ik toch wel een hopeloos geval moet zijn geweest en dat ik uitgesteld dankbaar was voor het oplossen van mijn geldsores. Hij antwoordde glimlachend: ‘Ach lieverd, zie dat maar als nazorg!’ Sinds ons huwelijk sta ik nooit meer rood. Trouwen is goed voor iemand zoals ik, vermoed ik. Het houdt me van de straat en uit de gevangenis. Als we iets niet kunnen bekostigen, kopen we het niet. Heel simpel. Spaar ik nog iets? Nee. Alleen geld. Je wordt er niet gelukkiger van, maar het is wel verrekte handig als je niet zo hoeft op te letten. En zo werd ik dan toch volwassen….

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel