Wiekes Toos is op sterven na dood
Toos loopt, of liever: wiebelt, op haar laatste wielen. ‘Die auto moet je doodschoppen, anders leeft ie gewoon door’, zei de monteur, die Toos lang in onderhoud had. Maar die monteur is, geloof ik, zelf niet meer onder ons.
En nu deelde zijn opvolger mee dat er forse reparaties nodig waren om Toos overeind te houden. Ik vroeg: ‘Hóe nodig?’ Nou… na veel geklets (had ik al gezegd dat mensen die auto’s repareren en verkopen erg goed en lang kunnen praten?) bleek dat er twee dure reparaties geschrapt konden worden: de airco en een raampje dat steeds naar beneden zakte. Stukje ductape, dacht ik zo, maar dat zei ik niet. Dat is als vloeken in de kerk.
Toen werd het onverwacht warm en ik smolt in mijn Toos, toen we naar het westen moesten. Omdat Man niet meer mag rijden (iets medisch), hadden we zijn auto verkocht. Een bakbeest dat niet lekker in mijn handen lag. Maar nu vindt Man dat we toch een andere auto moeten, omdat Toos hoogbejaard is. Op naar een garage. (Had ik al gezegd dat mensen die auto’s… etc., erg goed en lang kunnen praten?) De garagehouder zette ons aan een tafeltje en lichtte ons breedsprakig in (breedsprakig = iets zes keer opnieuw vertellen als je denkt dat de klant een laag IQ heeft) over hoe zij in die garage te werk gingen. ‘Ik weet niet waar u nu in rijdt?’ vroeg hij. Ik wees naar buiten, naar Toos. ‘Die worden niet meer gemaakt’, wist hij. Nee, hè hè! Als dat wel zo was, had ik allang dezelfde gekocht. ‘Daar krijgt u nog een paar honderdjes voor’, zei hij meewarig. Ik vertelde hem over mijn wensen: een automaat (ik haat schakelen), een airco, een trekhaak en een hoge instap, met het oog op mijn naderende ouderdom. Hij noemde op wat er nog meer mogelijk was. (Had ik al gezegd dat mensen die auto’s verkopen… etc.??) ‘Maar dat hoef ik allemaal niet’, bracht ik hier tegenin. Jammer, vond de man, want ik zou een dief van mijn eigen portemonnee zijn als… (Had ik al gezegd… etc. ??) Wie weet, maar ik vond alle auto’s die daar stonden hartstikke duur. ‘Hybride is het hélemaal voor u,’ vond hij, ‘als ik u zo hoor praten.’ Hij had mij nauwelijks horen praten, omdat hij dat zelf al deed. Zijn vriendin woonde in het Gooi en als hij daar in het weekend naartoe ging, kon hij bijna helemaal elektrisch rijden. Er volgde een verhaal over die vriendin. (Had ik al… etc.??)
Ik seinde naar Man dat ik weg wilde. Eenmaal weer veilig in Toos, kwam hij met een wereldvoorstel: we gaan er eentje leasen! Zo geschiedde. Elke maand een vast bedrag, inclusief verzekering en reparaties. Fijne garage. Geen geouwehoer, gewoon even een kilo formulieren invullen (‘dat moet nu eenmaal’) en klaar. ‘Wilt u een speciale kleur?’ vroeg de schat. ‘Rood!’ riep ik blij. Die was er zomaar: een rode Renault, met automaat, trekhaak, airco en hoge instap. EN een stekker, zodat ik ritjes in de buurt kan maken zonder te hoeven tanken. Ik ben er blij mee. Vijf jaar lang geen kopzorgen over mijn auto. Maar: WAT doen we met Toos?? ‘De deur uit’, vond Man. Echt niet! Ik ben aan Toos gehecht. Ik kocht haar in 2004 met geld dat ik van mijn vader had geërfd. Dus het is ook nog eens zijn cadeau. Zegt de man van de garage: ‘Ik help u graag met de verkoop van uw oude auto.’ En hij vertelde uitgebreid hoe de toekomst van Toos eruit zou kunnen zien: ze zou wellicht naar een Afrikaans land gaan (dan wil ik méé, want ze zijn daar vast niet aardig voor haar en ze proppen haar vol met te veel mensen en spullen). Terwijl ik mijmerde over Toos en haar voorland: zeeziek aan de ketting op de boot naar Afrika, wijdde de garagehouder uit over Afrikaanse landen. (Had ik al gezegd dat autoverkopers… etc.?) Nog een week. Dan krijg ik mijn Rode Gevaar. En over Toos denk ik nog na.