Wieke’s sieradendoos

 

In mijn sieradendoos zitten twee trouwringen en een verlovingsring. Die laatste is best zwaar. Veel goud dus. Onze trouwringen dragen Man en ik nooit. Eigenlijk wilden we ze niet eens.

 

Hoe dat zo kwam? Eerst even over die dikke verlovingsring. Die was nog van een vorige verloofde, lang voor Man z’n tijd. De moeder van die verloofde ging mee om ringen uit te zoeken, omdat ik geen smaak had (vond de verloofde), en zijn moeder had ook al besloten dat een dunne ring haar zoon niet zou staan. Toen had ik natuurlijk meteen moeten roepen: ‘Doe ‘m fijn zelf om, trek de mijne door de plee, maar ik ben weg, aju paraplu!’ Enfin, toen ik de moed had om het uit te maken, voelde ik me zo verrukkelijk los van knellende banden, dat ik jarenlang niets van vaste relaties moest hebben.

 

Totdat Man, die ik al best lang kende, vertelde dat hij mij de vrouw van zijn leven vond. Dat is een schitterende openingszin en zeg dan maar eens nee. Ik droomde vroeger weleens van een man die op zijn knieën zakte en mij een doosje aanbood met De Ring erin. Of dat we champagne zouden drinken en op de bodem van het glas zou, tot mijn gelukzalige verbijstering, De Ring liggen. Of hij zou ‘m op een romantisch moment om mijn vinger schuiven, op een verlaten strandje met palmbomen, terwijl een troep dolfijnen door het licht van de ondergaande zon sprong. Maar zo ging het niet helemaal. Hij vroeg me niet ten huwelijk, maar stelde terloops voor dat we wel een leuke bank voor ‘ons’ huis zouden kunnen kopen. Dus niks doosje met ring. Ook al omdat Man tegen ringen was – een bron van infecties in zijn vak: géén ringen om als je opereert – vonden wij het zonde van het geld om ze te kopen. Bovendien, zo dacht hij – en dat was ik met hem eens – zou hij zo’n ring op dag één in het ziekenhuis al kwijt zijn. En hij is er de man niet naar om een trouwring aan een kettinkje om zijn nek te dragen. Toch kochten we een paar niet al te dure ringen, omdat onze ouders het zo gek vonden dat we ze niet wilden. Zou je nu natuurlijk nooit meer doen, het idee. Wel gaf Man me een beeldschone gouden armband. Dat vind ik nog steeds mijn trouwring. Vlak voor onze huwelijksreis zei Man dat hij zijn ring om zou doen. Tijdens huwelijksreizen wordt er toch meestal niet geopereerd. Vandaar. Maar hij was te groot. Niet opgelet bij het passen. Geen nood, hij pakte een hamer en sloeg de ronde ring tot een ovalen exemplaar. Toen paste hij wel. Na de trip verdwenen de ringen in mijn sieradendoosje en daar liggen ze nog steeds. En die dikke ring heb ik ook nog. Met onze trouwringen kun je nog wel iets doen: omsmelten tot, bijvoorbeeld, een bedeltje voor mijn andere armband. Maar die dikke ring? Verkopen en dan iets nobels met het geld doen? Zodat er iemand nog iets aan die prehistorische verloving heeft? Man heeft een goed idee: ‘Neem een navelpiercing, dan kan hij daarin en iedere keer als je denkt: jemig, wat doet dat toch zeer… ben je blij dat je mij hebt en niet hem.’ Wereldplan.

 

Ik bel dus een shop waar je een navelpiercing kunt laten zetten en zoek in mijn sieradendoos naar de dikke ring. Weg! Dat is toch bizar? Een paar maanden geleden was hij er nog. Alle andere sieraden zijn er nog gewoon. Toeval? Hogere Machten? Hekserij? Voodoo? Wie het weet mag het zeggen. Maar ik dank de hemel dat ik geen piercing hoef.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel