WIEKES OPA ONTPLOFTE

 

En daar had hij eigenlijk wel een goede reden voor. Maar Wieke hield er een mooie herinnering aan over.

 

Straks komt er een auto van de kringloopwinkel. Ze hebben vooraf gewaarschuwd dat ze geen troep meenemen, alleen bruikbare zaken. Man is al koortsachtig bezig, die wil van de zooi af. In mijn kamer staat een rode, houten stoel van zeker tachtig jaar oud. Ooit was hij bruin. Toen wit, en nu rood.

 

Het was de bureaustoel van mijn opa. In het badkamertje van zijn huis (badkamer geheten omdat er een wastafel was, verder niets) stond zijn bureau met rolluik. En die stoel stond er voor. Ik kan opa nog zo uittekenen, bril half op zijn neus, om de administratie te doen. Ik was twintig toen hij heel ziek werd op zijn vijfentachtigste. Mijn moeder haalde hem uit het ziekenhuis, waar hij lag te verpieteren. Dat kon ze niet aanzien. Zij zou wel zorgen dat hij bij ons thuis op krachten kwam. Daarom had ze mijn kamer nodig. ‘Ga jij zolang in opa’s huis wonen,’ vond ze, ‘je wil toch op kamers? Bewijs maar dat je dat kunt.’ Ik vloog de deur uit, dolblij met de vrijheid, al lag die maar vier kilometer verderop. Amsterdam was mijn doel, maar dit was een begin.

 

Ik nam de voorkamer, met balkon. ‘Niet op dat balkon lopen,’ waarschuwde opa vanaf zijn ziekbed, ‘dat is verrot.’ De kamer richtte ik in met veel rood, oranje en geel. Toen viel mijn oog op de witte bureaustoel. Die zou leuk staan in mijn eethoekje. Dus ik verfde hem rood. De andere stoelen waren geel en oranje. Niet schuren of zo hè? Gewoon dwars over het gebladderde wit heen.  Opa zou het vast ook heel fleurig vinden, dacht ik. 

 

Toen werd opa beter en wilde heel graag terug naar zijn eigen huisje. Ik hield veel van hem, maar om nou bij hem te blijven wonen, mwah. Het moest een paar maanden, tot ik mijn Amsterdamse kamer kon betrekken, want terug naar mijn ouders? Slecht plan. ‘Waar is mijn bureaustoel?’ vroeg opa. ‘Hier!’ wees ik triomfantelijk en tot mijn stomme verbazing ontplofte hij. ROOD! Hoe ik het in mijn hersens had gehaald? Hij zei niet: verf maar weer wit, hij eiste knorrig zijn stoel terug. De volgende dag zei hij hoofdschuddend: ‘Wiekeltje Wiekeltje toch!’ En glimlachte.

 

 

Na opa’s overlijden moest het huis worden ontruimd. De rode stoel was voor mij. En zo verhuisde hij nadien acht keer met mij mee. Acht keer nam ik me voor om hem af te schuren, te plamuren en te schilderen in een kleur die opa vast mooi had gevonden. Het komt er maar niet van. ‘Doe toch weg!’ zei man net nog. NEE! De kringloopjongens zijn nu weg en de stoel is nog lekker bij mij, waar hij hoort. Goudkleurig, zou dat wat zijn?

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel