Wieke wordt doodmoe van haar aangewaaide achternicht
Ik weet niet hoe het met jullie en vermoeiende mensen zit, maar ik heb in mijn omgeving een achternicht (via de kouwe kant), die geen vlieg kwaad doet.
Als ze onverwacht op bezoek komt, schrik ik en denk vol wanhoop: GA WEG!
In de hoop dat ik er zo, via mijn ijzersterke eigen wil, liefst gestuurd door kosmische krachten, voor zorg dat ze rechtsomkeert maakt. Die gave mis ik. Zo nu en dan moet ik haar aanwezigheid gelaten ondergaan. Misschien stel ik me wel aan. ‘Misschien?’ vraagt Man dan, ‘Niks misschien, je doet belachelijk! Let niet zo op andere mensen!’ Oordeel zelf. Die vrouw maakt van bijna elke zin die ze uitspreekt een taalgrapje. Daarbij kijkt ze olijk. Stopt even met haar verhaal. Knipoogt afwachtend. Vertelt het nog een keer, omdat ik het nooit meteen snap. Zo nodig drie keer. Lacht luid en indringend, omdat niemand anders lacht. Duwt me veelbetekenend in mijn zij met een ‘nou meid, ik had je slimmer ingeschat!’ En stoot onverbiddelijk door naar de volgende grap. Gisteren kwam het vaccineren aan de orde. Man en ik hebben twee keer Pfizer binnen. ‘O jee, viezer!’ knipoogt nicht schalks. Wij noemen haar nu even Joke. Spreek Joke op z’n Engels uit en dan klopt die naam ineens naadloos. O jee, word ik nu ook al zo’n grappenmaakster bij wie je kilo’s zout moet meenemen voordat het kwartje = zoutloos grapje valt? Ik ben meteen in de war. Viezer? O… ze spreekt Pfizer uit als viezer en dat is de grap. Die Joke met haar dijenkletsers.
Na zeker tien moeizaam verteerbare grapjes zegt Jokes partner (hij is kok) dat hun slager soms ook fazanten verkoopt. ‘Omdat hij een rare vogel is!’ vult Joke schalks met glimoogjes aan, ‘Maar beter één vogel in de hand dan… nou?’ Ik weet dat het ‘tien in de lucht’ is, maar ik heb geen zin om het aan te vullen. ‘Had ik van jou niet gedacht!’ zegt Joke lachend, ‘Jij bent toch zo van de taal?’ ‘Wiek is heel talig’, zegt Man. ‘Beter dan kalig’, rijmt Joke. Ze doet niet alleen in grappen, maar ook in rijmelarij en spreekwoorden. Ik zou zelf ‘inhalig’ hebben bedacht. Of ‘zalig’. We geven Joke en (tweede) partner nog een glas wijn en die actie verergert het fenomeen alleen maar. Haar partner pakt als eerste een toastje brie. ‘De eersten zullen de laatsten zijn!’ waarschuwt Joke. Met de bijbehorende knipoog en: ‘Wie weet waar dat in staat?’ ‘In de Bijbel’, antwoord ik automatisch. Vertel mij wat, met mijn gereformeerde opvoeding. ‘De Bijbel,’ declameert Joke plechtig, ‘een boek vol heibel!’ Ze is heel trots op deze vondst. Het programma ‘10 voor Taal’ is terug, met Harm Edens. Ik ga haar opgeven en dan zal ik zeggen: ‘Joke, je weet nooit hoe een koe een kanarie vangt!’ Dat geeft haar vast ruimte voor een verbetermoment: ‘Het is háás, Wieke! Altijd baas boven baas!’ Duidelijk. Joke is rijp voor televisiekijkend Nederland. Maar ik zap weg. Kon je iemand maar bij je voordeur weg zappen.