Soms heb ik ineens heimwee naar mijn vaatwasser in Nederland. De eerste kregen we in 1986. Tot die tijd wasten we met de hand af. Ik kon het goed, want mijn moeder leerde mij dat al op mijn vijfde jaar. Belachelijk vond ik dat. Ik was toch op de wereld om te spelen? Als ik die rottige, enorme afwas eindelijk klaar had, kwam ze zeggen dat ik ook alles moest afdrogen. Terwijl mijn vriendinnetjes buiten het hek op mij wachtten en ‘schiet nou op’ riepen, ploeterde ik op een krukje bij het aanrecht. Ik was er zomaar een hele ochtend mee bezig. Voor mijn gevoel dan. En die gore, aangekoekte pannen! ‘Eerst laten weken!’, doceerde mijn moeder. Dat knoopte ik in mijn vijfjarige oortjes. Ik zette alles in de week, ook koffiekopjes en riep blij: ‘kláár!’ Ze trapte er niet in.
Later kreeg ik hulp van mijn broer en zus. Altijd was er gedoe over wie mocht wassen en wie moest drogen. Wassen bleek leuker te zijn. Ik zou niet weten waarom, want ik droogde liever. Wel schopte ik er ruzie over, want stel je voor dat mijn broer wilde drogen. Maar als ik met veel kabaal een punt maakte van dat wassen, dan mocht hij wassen van mijn moeder en had ik mijn zin: ik droogde en gooide steeds spullen terug in zijn teiltje, triomfantelijk roepend: ‘Dit is nog vies, óver!’ Ook als het schoon was natuurlijk.
En nu, in Zambia, moet ik het allebei zelf doen. Vaak met alleen koud water, omdat de stroom uitvalt. Zambiaanse vrouwen op het platteland zetten alles op een verhoging in de zon te drogen, dan is de boel meteen steriel. Een beetje huisvrouw gebruikt ijzeren borden en bakjes en vliegen kijken wel uit om op de schone spullen te gaan klieren. Ze verbranden levend. Ik heb zo’n stellage niet. Mijn hulp van-de-wal-in-de-sloot Aaron doet zo lang over het proces, dat ik dit karwei het liefst zelf doe.
Over een week of zes ben ik weer thuis, bij mijn vaatwasser en alle andere handige apparaten. Na het geklooi met een vieze vette vaat, kan ik er op dit moment naar snakken. En toch… ik denk dat ik straks in mijn gerieflijke Nederlandse keuken met tranen in mijn ogen terug zal denken aan mijn Zambiaanse bouwvallige keukentje, de gevechten met vliegen en kakkerlakken, maar waar het al zoveel comfortabeler was dan in de kookhutten van vrouwen op het Zambiaanse platteland. Moraal: niet vergeten hoe vrouwen, 8000 kilometer verderop, al die gemakken nooit zullen kennen én nooit meer zaniken over wat ik allemaal niet heb.