Omdat kerk en ziekenhuis met elkaar overhoop lagen, kregen ze maar geen echt huis. Ik liet mijn fiets bij haar, want ze hadden geen vervoer en nauwelijks geld. Ze moesten rondkomen van honderdtwintig euro per maand. Omdat ze kennelijk te lastig werden, met hun herhaaldelijk vragen om een iets groter huis, plaatste de kerk het gezin over naar Mzoro, een dorp in de bush. Kinderen weer naar een andere school, in een ander taalgebied. Ik ken Mzoro wel. De vijftig kilometer lange weg erheen is een drama, vol kuilen en rotsblokken.
Nu zitten ze in een bouwvallig huis vol scheuren, zonder plafonds onder het dak waar vleermuizen onder hangen en rondvliegen. De stopcontacten zijn kapot en levensgevaarlijk. De waterleiding doet het niet. We hebben het hier over Zambianen die gestudeerd hebben, die vooruit willen en die op een schandelijke manier tegengewerkt worden door het instituut kerk. De ‘dean’ van die kerk had beloofd het huis op te knappen voor ze kwamen, maar die man neemt zijn telefoon niet op. Hilda, voor geen gat te vangen, haalt nu op mijn fiets water bij een pomp, een paar kilometer verderop. Zie de foto. Ze kookt op de mbaula, de houtskoolstoof, terwijl ze een fornuis gewend was. De meisjes, acht en vijf jaar oud, zijn als de dood voor die vleermuizen. Ik zou mijn geloof aan de wilgen hangen. Maar Emmanuel en Hilda geloven dat God ze zal helpen, en deze situatie is een uitdaging die ze wel weer te boven komen, denken ze. ‘Your bike,’ mailt Hilda na het water halen, ‘is my baby and my freedom!’
Als het in mijn eigen leven tegenzit, denk ik aan Hilda, rots in de branding voor haar gezin, die elke dreun opvangt met een blijmoedigheid die mij nederig stemt. Wij missen elkaar!