Wieke gaat uitgebreid zie-je-wellen
Je zou denken dat het went. Een vent die altijd alles kwijt is, of verliest, en daarbij de ferme kanttekening plaatst dat het MIJN schuld is.
Vorige week moest hij bloed laten prikken. Ik ging mee voor de gezelligheid. Niet dat bloedprikken extreem gezellig is, maar ik zit erbij ter ondersteuning en ook, eerlijk is eerlijk, om de rest van het wachtende gezelschap te observeren en te raden bij wie bloed geprikt moet worden en waarom. Verder ben ik dan als een kind zo blij dat het bij mij niet hoeft. Het Radboudziekenhuis in Nijmegen is een enorme tent. Er zijn stepjes en voertuigen in omloop voor het personeel en de kwetsbaren onder ons. Wij zijn niet kwetsbaar genoeg, dus wij moeten lopen. Je haalt je 10.000 stappen daar echt wel. Goed, eindelijk aangekomen, na alle krochten van het ziekenhuis gezien te hebben (corona en zo, veel in- en uitgangen gesloten), belandden wij in de wachtruimte. Nummer 73 was voor ons.
Toen Man aan de beurt was, overhandigde hij mij zijn portemonnee: ‘Hier, stop even in je tas!’ Ik snap nooit waarom die portemonnee in een mannenachterzak moet. Dé plek om een zakkenroller op een goed idee te brengen. Ik hoorde hem praten met de verpleegkundige, die hij nog kent uit zijn eigen werkverleden in het Radboud. Het was zo gebeurd. Naar huis. Omrijden. Misschien hebben jullie het ook gemerkt, heel Nederland wordt verbouwd en omleidingen zijn het nieuwe normaal.
Eenmaal aan tafel met koffie zei Man: ‘Geef mij even mijn telefoon?’ ‘Die heb ik niet.’ ‘Die heb jij wel, want ik gaf je die toen we in de wachtkamer zaten.’ ‘Niet, alleen je portemonnee.’ ‘Wel.’ En dit zes keer heen en weer. Ik ploegde de auto door, want het ding was vast uit zijn zak gevallen. Hij belde zichzelf. De verpleegkundige bij het bloedprikken nam op. Gelukkig, gevonden. ‘Die heb jij laten vallen toen we daar zaten te wachten’, wist Man zeker. Sodeju nog aan toe. Ik moest echt even weg. ‘Ik ga NU je telefoon halen!’ bitste ik. ‘Ik ga wel mee’, slachtofferde hij. ‘Néé!’ Alsjeblieft niet zeg. Even een moment voor mezelf, al was het maar in de auto en al moest ik weer de omleidingen in.
In het ziekenhuis aangekomen moest ik opnieuw langs de meneer achter het tafeltje met lijsten. ‘Ik was hier net ook al’, vertelde ik. ‘Mag ik dan uw groene kaartje?’ Oeps. Weggegooid. Nieuw groen kaartje, zodat ze in het ziekenhuis zouden weten dat ik coronaklachtenvrij was. Op de prikpoli wapperde de lieve verpleegkundige met de telefoon: ‘Hier is hij hoor, je man had hem op mijn tafel met buisjes laten liggen!’ Zó! Met die mededeling kon ik thuiskomen. ‘Wat lief dat je hem komt halen zeg’, vond ze. Dat vond ik nou ook. Eenmaal thuis ging ik natuurlijk uitgebreid lekker zie-je-wellen, want ik krijg graag gelijk. En ach, hij keek best beteuterd en als hij zo kijkt, dan vergeef ik zulke dingen subiet. Het gaat ook eigenlijk nergens over. Nou ja, die anderhalf uur door omleidingen sjezen daargelaten. We namen er nog een kopje koffie bij. Man weer gelukkig met zijn verloofde, zijn telefoon dus. Hoewel hij tegenover me zat, stuurde ik hem een appje: ‘en toch ben je een uilskuiken!’