Op drieëntwintig april moet je eigenlijk in Portofino zijn. Is me jaren aan een stuk gelukt. Dit jaar zit het er niet in. Ik ging altijd naar die fantastische Milanese woonbeurs. En dan vloog na afloop m’n man in en pakten we na een lekkere ‘herenigings-lunch’ de trein richting kust. Uitgerekend maken we in die week dan altijd het Festa di San Giorgio mee. Alsof de organisazione van de woonbeurs er rekening mee houdt.
Door de bergen wandelend hoor je al een week voor het feest losbarst dagenlang iedereen keihard bezig met elektrische snoeischaren, kettingzagen en bijlen, zie je over de paadjes kleine jongetjes met giga lange dorre palmtakken achter zich aan slepend naar beneden lopen. En beneden aan het haventje van Portofino wordt van lieverlee heel zorgvuldig een brandstapel gebouwd van al dat spul. Alles gaat om de loeihoge stam van een omgekapte boom. En daarbij gaan ze uiterst professioneel te werk. Onder de zorgvuldige leiding van de brandstapel-burgemeester.
We volgen de voorbereidingen altijd op de voet, omdat we op een of andere manier elke dag wel weer een keer via zo’n bergwandeling of boottochtje op het terras van Ugo terechtkomen. Ben ik namelijk aan verslaafd. Aan dat terras. En aan hem ook. De leukste bar-eigenaar van Italië. Altijd deelt ie de laatste nieuwtjes met je. Zo fluisterde hij ooit in m’n oor: links van je, de dochter van Berlusconi. Waarop ik meteen achter me keek of er dan ook ‘oortjes’ stonden en jawel hoor. Twee bewakings-kleerkasten die de shoppingtasjes van mevrouw moesten dragen.
Maar goed. De voorbereidingen van het vuur zijn veel belangrijker om in de gaten te houden dan de BI’s (Bekende Italianen) naast je. Alles wat van hout is mag je inleveren. Zo was er ineens ook die boot. Ik zei meteen tegen Ugo, is dat niet zonde zo’n mooie boot? En toen begon het. Een heel drama-verhaal over de oude Giovanni die helaas niet meer in staat was zelf te varen en z’n zoon die er ook niets mee deed, want die had zelf een nieuwere boot. En toen bracht iemand te berde dat die boot toch een icoon van een tijdperk was en zomaar niet in vlammen op mocht gaan.
Er kwamen allerlei mannetjes over meepraten. Ik ertussenin. Goed voor m’n Italiaans.
Allemaal zonder effect. De boot ging een dag of twee later in vlammen op. Het vuur mag officieel pas aangestoken worden als de klok van de San Giorgo-kerk negen keer heeft geslagen. Kinderen komen met hun ouders met zelfgemaakte lange stok-fakkels waarmee ze allemaal op hetzelfde moment het vuur aan mogen steken. Je ziet ze tot negen tellen. En dan rennen ze richting brandstapel met een brandende fakkel. De kleintjes onder begeleiding van pappa of mama.
Het wemelt van brandweerbewaking, de vloer ligt bezaaid met slangen die meteen kunnen spuiten als het nodig is, overal zie je EHBO en polizia, alles en alles is geregeld. Voor het geval er ook maar iets mis gaat. Want het is ook nogal een enorm ding, die brandstapel. De stapelbaas is natuurlijk ook de vuurbaas. Hij wordt geassisteerd door kweeniehoeveel mannetjes om de boel in goede banen te leiden. De mannen werken zich een hoedje. Maar ze stralen, want het is feest.
En ondertussen is het voor alle mensen uit de buurt ook een prachtig feest. Iedereen geniet en zit met pretoogjes te kijken alsof ze zich nog te herinneren hoe mooi het was toen ie daar zelf als kind met z’n fakkel stond.
En dan zijn er natuurlijk de vers gegrilde sardientjes op plastic bordjes. Jonge rode wijn in plastic bekertjes. De heerlijke Ligurische focaccia met schapenkaas, verrukkelijke drankjes en vooral veel heel veel mensen en gezelligheid. En dan die haven… Dat prachtige dorpje… Op zo’n avond is het allemaal nog mooier dan anders. Met die lichtjes langs de huizen. Ik mis het nu al. Maar gelukkig hebben we de foto’s nog.
Als het je een keer lukt…doen! En groetjes aan Ugo, de baas van Bar Morena. En stel. je MOET er nu ineens heen…Je hebt nog iets meer dan twaalf uur om er op tijd te komen… In principe kan het.