Weer thuis
‘Dit vind ik altijd de stomste dag van de vakantie’, zucht mijn lief een dag voor vertrek.
Ik hou altijd een beetje extra van hem als de melancholieke zijde van zijn karakter naar boven komt drijven.
Net als ik vindt hij het lastig om straks weer uit onze bubbel te stappen. De dag voor vertrek zit hem dat het meest dwars. Ik snap dat. Je bent nog niet echt onderweg naar huis, maar mentaal neem je al afscheid van dat verrukkelijke vakantieritme. Je doet alleen de hoognodige boodschappen, pakt stiekem al wat spullen in, begint niet meer aan een nieuw boek. Van voluit genieten is eigenlijk geen sprake meer, alleen maar omdat je de eindstreep zo in het vizier hebt. Op dat ontspannen gevoel van vrij én met elkaar zijn, dat de eerste week nog zo oneindig leek, bleek toch een houdbaarheidsdatum geplakt. ‘Nog even en we zitten gewoon weer achter onze computer’, zucht ik weemoedig met hem mee als we de laatste keer naar het strand rijden.
Onze kinderen vinden het prima om naar huis te gaan. Er liggen al verschillende plannen klaar met hun vrienden, de huisgenoten van de jongens hebben zelfs een aantal keer gebeld om te vragen wanneer ze er weer zijn.
Als kind vond ik het ook heerlijk om na een zomervakantie naar huis te gaan. Ik verheugde me de hele autorit op de drie, soms wel vier Tina’s die ik uit de stapel post zou vissen. Achter elkaar kon ik dan de vervolgverhalen lezen waar ik normaal een hele week naar uit moest kijken. Blij was ik dat ik niet meer op een matje, maar in een echt bed kon slapen. Dat ik die weeë, gepasteuriseerde melk niet meer hoefde te drinken en het ontbijt als gewoon weer bestond uit een zachte bruine knipboterham met kokosbrood. Vakanties vond ik altijd te lang. Ik snakte die laatste week naar mijn eigen wereld, mijn straat, mijn vriendinnen, mijn lange broek en dichte schoenen.
Sinds ik zelf een gezin heb, is het precies andersom. Ik hou van mijn werk, mijn huis, mijn bed, mijn stad en mijn vrienden, maar vakanties kunnen me niet lang genoeg duren. Omdat ik van reizen hou, omdat ik graag wakker word met de garantie dat de lucht blauw is, omdat ik zand onder mijn voeten een aangename sensatie vind, omdat mijn ziel zich dan voedt met het vele lezen, omdat ik liever een bikini dan een trui draag, omdat ik zongerijpte vruchten zo lekker vind, maar vooral omdat ik op vakantie zo samen ben met de mensen van wie ik het allermeest hou. Ik ben dankbaar dat zij ook nog met mij willen zijn, op vakantie. Want dat is natuurlijk helemaal geen wet van Meden en Perzen als je studeert en op jezelf woont.
Ze maken inmiddels hun eigen reisjes en tripjes, maar hebben zich dit jaar toch ook maar weer mooi bij ons aangesloten, waardoor we net als vroeger weer even een heel gezin konden zijn. Dat complete plaatje laat ik maar stroef los. Het is een troost dat ik daarin niet de enige ben, dat hun vader in dat opzicht net zo’n softerik is.
Eenmaal thuis is die weemoed trouwens even snel opgetrokken als de koffers uitgepakt zijn en wacht me nog iets veel fijners dan een stapel Tina’s. Het is Molly, met d’r kwispelende staart en haar uitzinnige blijdschap. De liefste, de leukste, de zachtste, die me meteen in het nu trekt. Voor een hond telt alleen vandaag. Samen met haar loop ik door de nog lege stad, waar de scholen gesloten zijn en de bakker op halve kracht werkt en dus beperkt assortiment heeft. Ik koop een spelt- en zonnebloempittenbrood en wandel naar huis. Sentimenteel doen kan ik goed, maar een knipbrood, daar zie ik de romantiek niet meer van in.