‘We moeten praten’ | Deel 2
‘Is er een ander?’ Ik spuug de woorden in zijn gezicht. Pas bij de derde keer zegt hij wat ik inmiddels al weet – een ijskoud ‘ja’. Niet meer dan twee letters. Het kost me moeite om in te ademen en ik voel me duizelig.
‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.
Hoofdstuk 2
Als ik eindelijk een beetje weg dreig te dommelen komt zijn ‘ik heb voor de vakantie al naar een appartement gekeken’ mededeling met een schok terug in mijn herinnering en meteen ben ik weer klaarwakker. Hugo Aardeman die een appartement gaat zoeken om tot zichzelf te komen? Het klopt niet en het past niet. Hugo Aardeman kan namelijk niet eens een avond alleen thuiszijn, laat staan alleen wonen! En Hugo Aardeman is er de man niet naar om iets zomaar zonder een reden te doen want bij Hugo Aardeman is alles juist mét een reden. Een golf van paniek jaagt me mijn bed weer uit terug naar beneden. Als ik de deur van de woonkamer opendoe hoor ik een telefoon die zachtjes trilt om te laten weten dat er een bericht is binnenkomen. En inderdaad zie ik op het keukeneiland in de open keuken nog net het lampje doven. Mijn hand trilt als ik ernaar reik.
‘Heerlijk dat je weer thuis bent. Zie je straks in je winkeltje. Verlang…’ staat er in het scherm. Meer kan ik niet aflezen zonder het bericht te openen. Zijn ‘winkeltje’, dat is zijn koosnaampje voor zijn kunstgalerie. Onwillekeurig grijpen mijn handen naar mijn hoofd en dan gaan de emoties met me op de loop. Ze jagen me regelrecht de trap op terug naar de slaapkamer waar ik het grote licht aanknip, een ruk aan het dekbed geef en een schop tegen de box van de boxspring geef. Hij schrikt wakker en vraagt waar ik mee bezig ben.
‘Waar ík mee bezig ben? Waar jíj mee bezig bent zul je bedoelen! IJskoud mijn hele leven omverschoppen en dan lekker gaan pitten alsof er niets aan de hand is? En dan nog tegen me liegen ook!’
Zijn trillende neusvleugels verraden dat hij hier niet van gediend is – Hugo Aardeman laat zich door niemand de les voorschrijven! – en geïrriteerd raakt.
‘Doe eens effe normaal, godverdomme Britt,’ blaft hij. Ik geef een ruk aan zijn arm. Hij gaat op de rand van het bed zitten.
‘Is er een ander?’ Ik spuug de woorden in zijn gezicht. Pas bij de derde keer zegt hij wat ik inmiddels al weet – een ijskoud ‘ja’. Niet meer dan twee letters. Het kost me moeite om in te ademen en ik voel me duizelig.
‘Ken ik haar?’ Ik herken mijn eigen stem niet eens meer, zo schril klinkt-ie. ‘Ik moet weten wie het is!’ Ik probeer hem een por te geven maar hij grijpt mijn pols beet.
Ik hoor hem zeggen dat hij dat echt niet gaat zeggen en ik weet dat hij dat inderdaad echt niet zal doen. Ik ga pal voor hem staan, wil op hem inbeuken. In plaats daarvan ga ik gehurkt voor hem zitten en probeer ik zijn handen te pakken. Hij trekt ze terug, met een korte, snelle ruk. Ik wil dat hij me aankijkt. Hij draait zijn hoofd weg. Ik wil dat hij me vasthoudt. Ik wil dat dit niet waar is. En dan komen de tranen en het zijn er zoveel dat het ademen nóg moeizamer gaat. Als ik eindelijk weer wat lucht krijg giert het vanbinnen. Ik ben hysterisch, weet ik, maar ik kan het niet helpen. En dan ga ik plompverloren bij hem op schoot zitten en zegt hij ‘niet doen’. Ik schaam me en sta weer op. Kijk naar beneden naar de vloer waar het stukje visgraatparket naast zijn kant van het bed een beetje opwipt. Ik ga erop staan om het weer op zijn plaats te duwen, al weet ik dat dat geen zin heeft omdat ik dat al zo vaak geprobeerd heb. Met een zucht haalt hij zijn hand door zijn haar. Zie ik dat nou goed? Ik graai naar zijn hand om zeker te zijn, maar zelfs de afdruk op de plek waar de ring zat is al weggetrokken.
‘Hoe lang draag jij die trouwring al niet meer? Waar is die?’
‘Niet doen,’ zegt hij weer.
‘Hoe lang geleden heb je dat ding al afgedaan? Wilde zij dat niet?’ Ik kan niet meer stoppen. ‘Een getrouwde man vindt ze nog tot daaraan toen, maar een ring om zijn vinger gaat haar een tikje te ver?’
Chrissy ‘s stem brengt me weer enigszins tot mijn positieven. Ik heb haar wakker geschreeuwd. Vanuit haar kamer naast die van ons hoor ik haar roepen waarom ik zo hard praat. Ik ga naar haar toe.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt ze. Ze probeert de slaap uit haar ogen te wrijven. Ik zeg dat we ruzie hadden, pappa en ik. Dat dat komt door de reis en het gedoe en dat ze weer lekker moet gaan slapen. Even ga ik bij haar liggen zoals ik dat zo vaak doe. Dan hoor ik de trap die kraakt onder Hugo ‘s gewicht.
‘Ga je weer lekker slapen?’ Ik geef haar een zoen. Ze draait zich om en is alweer vertrokken.
Als ik beneden kom staat Hugo voor de schoorsteenmantel in de voorkamer. Zijn rug iets gekromd van me afgekeerd. Hij kijkt naar de foto van Chrissy die vlak na haar eerste balletvoorstelling is genomen. Een klein meisje met een roze balletpakje en een schattig tutu’tje. Ze lacht verlegen naar de camera.
‘Wat is ze lief hier.’ Hij zegt het zachtjes voor zich uit met een stem die hees klinkt. Ik ga een stukje dichterbij staan en leg mijn hand op het koele marmer van de schoorsteenmantel. Hugo schraapt zijn keel alsof hij iets gaat zeggen, maar er komt niks. Als hij zich naar me omdraait denk ik dat zijn ogen vochtig zijn, maar misschien wil ik dat gewoon wel heel graag zien.
‘Ik weet het niet,’ zegt hij.
‘Wat weet je niet?’ Zie je nou wel, denk ik. Een nare droom. Het was gewoon een nare droom. ‘Wat wil je nouHugo?’ Mijn stem heeft zijn gewone klank weer terug. Voor het eerst kijkt hij me echt aan.
‘Ik weet het niet,’ zegt hij weer. Dan kijkt hij weer van me weg en loopt richting de keuken. Als hij even later de kamer uit- en de trap weer oploopt ligt zijn telefoon niet meer op het keukeneiland. Het is inmiddels zondagochtend even voor zessen.
Ik rommel wat door de post die onze hulp keurig op stapeltjes heeft gelegd en blader wat door de kranten zonder ook maar één letter tot me door te laten dringen. Daarna stort ik me op het uitpakken van de bagage en zet ik de wasmachine aan. Tegen half 7 houd ik het niet meer en bel ik mijn ouders.
‘Met mamma.’ Bij het horen van haar stem breek ik. Ze laat me even begaan. Ze vraagt niet waarom ik al zo vroeg wakker ben. Ze vraagt ook niet hoe de reis was, of we al uitgepakt zijn en of we lekker geslapen hebben. Ze vraagt helemaal niets van wat ze normaal gesproken wel zou vragen.
‘Is het mis?’ Dat is haar enige vraag. Ik snik van ja. ‘Dus toch!’ zegt ze dan.
‘Toen jullie met vakantie waren droomde ik dat je tegen me zei dat Hugo wilde scheiden. De droom was zo levensecht dat hij me is bijgebleven. Beeld voor beeld, woord voor woord bleef ie me achtervolgen.’
Ik hoor haar slikken. Ik doe met horten en stoten mijn verhaal.
‘De lu… De lummel!’, zegt ze. Ze heeft nooit hardop gezegd dat ze Hugo niet hoog heeft zitten. Al heb ik altijd precies geweten hoe ze over hem denkt.
Benieuwd hoe het begon? Klik dan hier voor deel 1.
Geschreven door: Britt Bottelier