Alles tolt; de hele kolereboel, verdriet, wanhoop en de woede

Kevin heeft me de stuipen op het lijf gejaagd. ‘Hoe ga je dat straks financieel doen? Heb je überhaupt al enig idee hoe jullie de boel geregeld hebben?

 

 

 

 

‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.

 

Hoofdstuk 10

Vanaf Frankfurt gaat de reis non stop naar Sao Paulo. Daar aangekomen doden Kevin en ik de tijd in een onbestemd koffietentje vlak bij de luchthaven, totdat we onze eerste binnenlandse vlucht naar Foz do Iguaҫu,later die ochtend kunnen nemen. Onderweg heeft Kevin me eerst liefdevol getroost om me vervolgens de stuipen op het lijf te jagen.

 

‘Hoe ga je dat straks financieel doen liefie? Heb je überhaupt al enig idee hoe jullie de boel geregeld hebben? Want je leeft natuurlijk wel als een luxepoes.’ Hij vroeg zich af hoe we getrouwd zijn en of het huis wel op ons beider naam staat. ‘Beloof je me dat je een strottenbijter van een advocaat in de arm neemt als het echt van een scheiding komt? Want reken maar dat die Hugo van jou dat ook zal doen. Dat soort mannen kan heel goed voor zichzelf zorgen.’

 

‘Ik probeer mezelf te sussen met de gedachte dat er nog niets verandert zolang we officieel nog getrouwd zijn, Kevin. Daarna zie ik wel. Als ik alles tegelijk laat binnenkomen draai ik door. Je wilt niet weten welke rampscenario’s me ’s nachts, als alles wordt uitvergroot en ik mijn gedachten helemáál niet meer op een rijtje kan zetten, overvallen.’

 

Wezenloos en volstrekt gedesoriënteerd door de lange vlucht zitten we voor ons uit te staren. Ons broodje met onbestemd beleg blijft onaangeroerd.

 

‘Kom liefie, we kunnen weer.’ Kevin draagt mijn reistas en streelt even mijn wang.

 

Als we anderhalf uur later landen is het zonlicht meedogenloos en de atmosfeer klam. De overgang van de Hollandse januari naar de subtropen in deze contreien is te intens om nog aan piekeren toe te komen. Daarbij is er geen tijd te verliezen, want Brazilië is groot – zo groot als Europa tot aan de Oeral – en al die onmetelijke kilometers in één verhaal te kunnen vatten betekent dat we aan de bak moeten. De helikopter die ons meeneemt om het spektakel van de wereldberoemde watervallen van Iguaҫu vanuit de lucht te gaan zien, staat al klaar als we in het hotel aankomen. Als we opstijgen neemt een zoet-weeïg gevoel even bezit van mijn maag en voor het moment lukt het me om nergens anders dan alleen maar in het  luchtledige van het nu te zijn. Ik word opgeslokt door de woest kolkende watermassa en de eindeloze groene wouden en de steenrode aarde beneden. Brazilië, Argentinië en Paraguay raken elkaar op het punt waar immense witte waterwolken omhoog spuiten en die gedachte is zo overweldigend dat dat het nu even niet over mij kan gaan. Ik pak de hand van Kevin en steek mijn duim naar hem op: alles oké hier! Als het eindelijk avond is ben ik al zo lang op en wakker en in de weer dat ik slaap voordat mijn hoofd het kussen raakt. Ik slaap de hele nacht aan één stuk door en voel me letterlijk als herboren als ik de volgende ochtend neuriënd aanval op het ontbijt dat wordt geserveerd onder de rieten overkapping van dit tropische eco-resort. Ik bunker alsof ik in geen weken meer gegeten heb – wat ook een beetje zo is. Intussen stuur ik een appje naar Ruud om hem te laten weten dat ik hem oneindig dankbaar ben voor deze break en dat we ons stinkende best gaan doen om met een goed verhaal thuis te komen. Daarna stuur ik een appje naar mijn ouders om te vragen of er nog nieuws is en om te zeggen hoe goed het me doet om nu hier te mogen zijn in plaats van thuis. ‘Geen nieuws,’ appt mijn moeder terug. ‘We hebben de lummel nog niet gezien en Chrissy houdt zich goed.’

 

Na het ontbijt vliegen we naar Río om vandaar per auto koers te zetten naar de Costa Verde in het zuiden. Slingerend over de groene flanken van de Serra do Mar, trekken de dieper gelegen stranden en baaien aan ons voorbij. Ik leun met mijn hoofd tegen het autoraampje en doe mijn ogen dicht. Was het in Mexico dat ik met Hugo grote garnalen van de grill had gegeten op een vergelijkbaar paradijselijk strandje? We hadden er een fles ijskoud lokaal bier bij gedronken en waren na het eten onder een palm in het zand neergestreken. Hugo lag met ontbloot bovenlijf op zijn buik. Ik had een dun laagje zand over zijn rug gestreken en er met mijn wijsvinger ‘i love you’ in geschreven.

 

‘Wat doe je?’ had hij gevraagd.

 

‘Ik hou van jou,’ antwoordde ik.

 

‘En ik van jou.’ Het geluksgevoel was zo diep en totaal geweest dat ik er geen moment aan had kunnen twijfelen dan dat dit voor altijd zou duren. Als ik mijn ogen opendoe zie ik dat Kevin naar me zit te kijken.

 

‘Was je ver weg?’ vraagt hij.

 

‘Valt wel mee vanaf hier. Mexico.’

 

Tegen de middag arriveren we in Paratí – nu een toevluchtsoord voor welgestelden en vroeger de plek waar eerst de Portugezen en later de slaven aan land kwamen. Lauwwarm hemelwater komt er met bakken tegelijk naar beneden waardoor we het werk moeten uitstellen totdat de lucht weer geklaard is. Nu werken niet kan moet een caipirinha kunnen, dunkt ons. Het eerste glas zorgt voor een aangename verdoving. Bij het tweede vraagt Kevin of ik dat nou wel moet doen en bij het derde glas komt de man met de hamer.

 

‘Gaat het wel liefie?’ Ik zeg dat ik naar mijn kamer ga.

 

‘Even liggen. Beetje rare maag. Sorry.’ Ik kan de badkamer nog net halen. Het limoensap brandt in mijn slokdarm en ik voel me zo slecht dat ik om mijn moeder roep. Alles tolt en alles, de hele kolereboel, het verdriet, de wanhoop en de woede, overvalt me met zo’n kracht dat ik ervan ga ijlen. Ik probeer overeind te komen maar moet weer gaan zitten. Half hangend over de rand van de badkuip probeer ik het limoensap weg te slikken, maar het bijtende zuur stuwt zonder genade omhoog en peurt meedogenloos in mijn geheugen. Het neemt me mee terug naar lang geleden, net voordat Hugo en ik trouwden. Ik was niet zo ziek als nu, niet zo ellendig als nu, maar blijkbaar was het wel heftig genoeg om diep weg te stoppen en hopelijk nooit meer aan terug te denken. Want een aanstaande echtgenoot die een week voor het huwelijk koudwatervrees krijgt en de boel wil afblazen, dat is niet iets om al te lang bij stil te staan. Het gebeurde na mijn vrijgezellenavond, waar hij halverwege de avond opeens achter me stond wat niet de planning noch de bedoeling was. We waren inmiddels aan de margarita ’s toen mijn vriendinnen hem te verstaan hadden gegeven dat deze avond exclusief bedoeld was voor zijn bruid en dat het eigenlijk beter was dat hij ging wieberen. Ik denk dat het tegen vieren liep toen ik thuiskwam en het briefje op tafel zag liggen. Er stonden meer spelfouten in dan ik ooit van hem voor mogelijk had gehouden, maar waar het op neerkwam was dat ik mijn gasten moest afbellen en dat hij dan zijn gasten zou afbellen, want hier had hij geen zin in. Ook toen waren het de limoenen waardoor ik het overgeven niet meer kon tegenhouden. Hugo werd er wakker van – of wie weet was hij toen voor een keer wel degene die zich slapend hield. Hij hield mijn haar vast en legde zijn hand op mijn rug totdat er niets meer over te geven viel. Daarna gingen we naar bed en een week later trouwden we alsof er niets was voorgevallen. Onze huwelijksreis ging richting Mexico waar we op de bonnefooi een maand rondtrokken en ons geluk niet op konden.

 

Het klopje op de deur is zachtjes. Het ‘gaat het wel liefie?’ klinkt bezorgd. Ik moet al mijn best doen om overeind te komen.

 

‘De deur is open denk ik.’ En inderdaad komt Kevin binnen om me in bed te helpen en bij me te komen zitten.

 

‘Je moet iets eten liefie.’ Hij schuift een bordje met brood mijn kant uit. ‘Kleine hapjes,’ zegt hij.

 

‘Overbodig om te zeggen,’ ik lach ondanks mezelf. Als ik een paar hapjes naar binnen heb gewerkt, stopt hij me toe en als ik wakker word is het ochtend. Als ik uit mijn raam kijk voel ik me als in een filmdecor. De witgekalkte gevels van de huizen steken oogverblindend af tegen de kozijnen en deuren in allerlei schakeringen blauw, groen, bruin, beige en geel. Op het pleintje voor ons hotel staan paarden en lastdieren aangespannen voor hun sjezen te wachten op klandizie. Een vissersbootje wacht ons later die ochtend op om ons mee te nemen voor een tocht naar de eilandjes voor de kust. De zee is kalm, de zon uitbundig en het uitzicht op de groene bergen die de baai omklemmen ongekend. Een school dolfijnen danst voor de boot uit.

 

‘Kijk!’ Kevin slaat een arm om me heen. ‘Ze zijn gekomen om je voor te gaan naar een nieuw leven waarin alles nog open ligt.’

‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.

 

Benieuwd hoe het begon? Klik dan hier voor deel 1.//klik hier voor deel 2.// klik hier voor deel 3. // klik hier voor deel 4. // klik hier voor deel 5. // klik hier voor deel 6. // klik hier voor deel 7. // klik hier voor deel 8. // klik hier voor deel 9.

 


Geschreven door: Britt Bottelier

 

Door: Redactie Franska.nl

Afbeelding van Redactie Franska.nl