Water geven
Zij heeft blijkbaar de leiding bij het planten water geven en dus loopt zij voorop met twee lege waterflessen.
Hij volgt op afstand. Haar gekrulde haar heeft al een tijdje geen kapper meer gezien. Ze heeft het, misschien uit praktische overwegingen en wellicht vanwege de hitte, naar achteren geborsteld. Ik zie een oud en doorleefd gezicht. Ze is fors en draagt een vormeloze jurk, zo eentje die mijn moeder in de jaren 70 ook droeg: een recht model, geen mouwen en grote, speelse knopen aan de voorkant.
‘Ideaal voor op het strand’, zei mijn moeder.
Door de voorsluiting van de jurk hoefde mijn moeder haar gecoiffeerde haar niet te ruïneren; ze zat natuurlijk niet voor niets al die uren bij de kapper. Onder de kanariegele jurk kwam een groot, zwart badpak met aan een kant grote, fleurige bloemen tevoorschijn. Als mijn moeder na het zwemmen, met badmuts op natuurlijk, op haar rug op het strand lag, duwde ik met mijn wijsvinger één voor één de voorgevormde cups in. Tot haar grote ergernis.
Ed en ik zijn aangeschoven op het terras van een restaurant in Saint-Martial de Nabirat. Een dorpje waar werkelijk elk huis lijkt te zijn gebouwd met die prachtige, honingkleurige stenen die zo typisch zijn voor deze streek. Het kleine, goed onderhouden dorp is met de ondergaande zon een lust voor het oog: prachtige straatjes, kleine pleintjes, een groot pand waar een bord aan hangt met bibliothèque erop, een misschien iets te moderne Mairie en her en der potten gevuld met kleurige bloemen.
Zoals bij het huis van het oude stel waar ik nu naar kijk. Het is de zoveelste dag van de canicule, ik ben de tel kwijt. Ik wapper met mijn waaier wat warme lucht naar mijn verhitte gezicht. Het is zo’n avond waarop je bloedserieus tegen elkaar zegt: ‘O lekker, het begint al af te koelen, het is nu nog maar drieëndertig graden.’
De oude man is lang en dun en draagt een korte broek. Het overhemd met korte mouwen is strak in de korte broek gestopt en daaronder zie ik donkere, hoog opgetrokken sokken in bruine sandalen. Zij staat inmiddels bij een kraantje dat uit één van de honingkleurige muren vlak bij hun huis komt. Zij vult een waterfles en geeft die aan hem, hij loopt rustig terug naar waar ze vandaan kwamen om daar een aantal potten die boven op een halfhoge muur staan te bewateren. Zij vult ondertussen de andere fles.
Ik heb een half uur geleden al de tuin gesproeid. Rond half acht staat de zon aan de voorkant van ons huis. De perken in de tuin achter het huis liggen dan in de schaduw en dan kan de tuinslang zijn werk doen. Dit oudere stel heeft keurig gewacht tot het mocht. In verband met de hittegolf en waterschaarste worden we verzocht alleen na acht uur ’s avonds en voor acht uur ’s ochtends te sproeien.
Het stel blijft heen en weer lopen met lege en volle flessen. Of ze hebben meer potten dan ik vanaf het terras kan zien, of de planten zijn extreem dorstig. Of misschien wel allebei. Er zit een ingesleten routine in wat dit echtpaar doet, het lijkt erop dat ze dit iedere avond samen zo doen. Ze lopen elkaar niet een keer in de weg.
Eén van hen had natuurlijk ook de planten water kunnen geven met een flinke gieter, bedenk ik. Maar door het op deze manier te doen, is zoiets simpels als water geven een lieflijk ritueel geworden.
Na verloop van tijd geeft zij hem de lege flessen aan, hij steekt ze allebei onder zijn linkerarm. Zij haalt her en der nog wat dorre bloemblaadjes weg en stopt die in een van de zakken van haar vormeloze jurk. Hij heeft met zijn vrije rechterhand het hek al opengemaakt en wacht op haar. Hij laat haar als eerste de tuin ingaan. Hij volgt haar en dan hoor ik het ijzeren hek hard in het slot vallen.
‘Waar kijk je naar?’ vraagt Ed.
‘Naar een oud stel dat samen de planten water gaf’, antwoord ik.
‘Wat zou je ervan vinden,’ ik pak Eds hand, ‘als ik, wanneer wij allebei heel oud zijn, in een jurk met grote knopen aan de voorkant ga lopen?’
Het bleef nog lang warm die nacht.