Wat een schrik, hè
Lieve kinderen,
Ik moet jullie een geheimpje vertellen. Ik weet dat ik er wat laat mee ben en misschien moet ik daarom ook maar meteen met de deur in huis vallen…
Of toch niet? Ik weet eigenlijk niet zo goed waar ik moet beginnen. Misschien weten jullie het allang, hoor. Dat zou natuurlijk ook nog kunnen. Of eigenlijk ben ik er wel bijna zeker van dat jullie het allang weten.
Maar omdat jullie je nog steeds gedragen alsof jullie van niets weten, kan ik dat maar moeilijk inschatten. En we hebben het er natuurlijk ook nooit meer over gehad.
Al jaren geleden ben ik ermee begonnen. Als we gingen wandelen, liepen we samen te zoeken naar natuurverschijnselen die wij zelf dan nader konden verklaren. En dat was leuk.
Die rare schorsbocht om een boomstam, dat was de glijbaan van het zwemparadijs voor eekhoorntjes. Leuk, toch? Tenminste, dat vond ik als moeder. En jullie vonden het volgens mij ook wel leuk.
Zo hadden we, vanaf het moment dat jullie konden lopen, iets te doen in het bos. En jullie gingen daardoor meestal zonder tegenzin met ons mee. Jullie liepen daar in elk geval niet in de rondte als stierlijkvervelende, baldadige, of mokkende kinderen die helemaal geen zin hadden in die zondagse wandeling die de ouders zonodig moesten maken.
En het grappige is dat we het heel lang hebben volgehouden. Overal zagen we wel iets in, en dan vooral op kaboutergebied. We vonden woningen met balkons, supermarkten, vakantiehuizen, flats, garages: alles om het ‘t kaboutervolk makkelijk te maken, was te vinden in het bos. Op de bodem, tegen stammen, aan takken, achter struiken, in kuilen… overal vonden wij bewijs voor het kabouterbestaan. En ik moet zeggen: ik met mijn schrijversfantasie genoot er net zo van als jullie.
Maar ehhh, nu moet het er maar eens uit. Ik weet dat jullie allang werken en een eigen leven leiden, en we hebben het er verder eigenlijk nooit meer over gehad, maar toch denk ik dat jullie het nog steeds niet doorhebben.
Jullie komen (gelukkig) nog regelmatig bij ons langs – zeker die twee die hier nog altijd wonen natuurlijk – en ik denk te kunnen inschatten dat jullie nog steeds denken dat ze echt bestaan, die kabouters!
Maar ik biecht het maar op, lieve kinders: ze bestaan niet echt.
Jullie kamers vroeger opruimen? Jullie fietsbanden plakken? De bedden verschonen en de gym- en zwemkleding klaarzetten; ik deed het allemaal alleen. Daar kwamen nul kaboutertjes aan te pas.
Zo, dat is eruit!
Ik denk namelijk dat jullie er nog steeds in geloven, maar die was opvouwen, dat eten koken, de troep opruimen, en de vaatwasser steeds weer in- en uitruimen: geen kabouters, alleen ik.
Mocht je dus iets op het aanrecht, in de gootsteen of naast de wasmand vinden, wees je er dan vanaf nu maar van bewust dat die kaboutertjes helemaal niet bestaan. Hoe teleurstellend dat ook moet voelen, maar het moet nu toch maar eens gezegd.
Zie je me dus in de tuin ploeteren op een snikhete dag, weet dan dat ik daar alleen ben, en dat er geen enkele kabouter beledigd is als je me komt helpen. Want kaboutertjes bestaan dus niet!
En het is ook helemaal niet raar als je zelf een keer de wasmachine aanzet wanneer je alles ervoor plempt. Of zelf een keer thee zet, dat bed afhaalt, of je moeder een keer helpt met het tuinafval naar het stort rijden.
Nou… Ik hoop dat jullie niet al te erg geschrokken zijn. En de volgende keer moet ik jullie trouwens ook nog iets vertellen over Sinterklaas, maar dat komt dán wel.
Liefs,
Mam