Want als er één plek is waar álles voorbijkomt, dan is het wel hier
‘De bodem van de fles is nog niet eens in zicht als ze alle drie opstaan om zich naar boven te begeven.’
Ze komt niet binnen, nee, ze maakt haar entree, en de manier waarop ze dat doet ontgaat niemand. Haar spectaculaire pumps laten haar benen tot haar oksels reiken en als ze haar lange blonde haar niet in twee glanzende strengen over haar borsten had gedrapeerd, zouden die ongegeneerd door haar doorkijktop de wereld in gluren. Zonder ook maar een seconde in te houden om niet uit te glijden op het glanzend geboende, antieke parket, draait ze haar hoofd even naar rechts waar het gesprek aan de bar is stilgevallen. Dan beent ze verder richting de nis achter in de bar waar een man en een vrouw tegelijk omhoog zijn gekomen uit de grote leren bank. Hij steekt zijn beide armen naar haar uit en mompelt een ‘perfect’ terwijl hij haar kin eventjes omhoogtilt. Zij zoent haar welkom – zachtjes op haar wangen van je links-rechts-links -, voordat ze zich gedrieën weer in de nis laten vallen, met de man van minimaal anderhalve generatie ouder dan het ‘meisje’ op rechts en de vrouw, niet eens gek veel jonger dan de man, op links.
Hij neemt aan dat ze wel in is voor een glaasje bubbels want ‘alle tijd, toch?’ ‘Nou en of ze dat is,’ zegt ze terwijl ze haar lange benen over elkaar slaat waardoor haar rokje omhoog kruipt van kort tot ultrakort. En dan proosten ze samen. ‘Op een heerlijke avond’, die eigenlijk al niet meer stuk kan als de glazen elkaar zachtjes hebben aangetikt en het meisje onder een ‘dankjewel voor de uitnodiging’ stralend haar tong over haar lippen haalt waarop mevrouw haar hand over haar bovenste been laat glijden en meneer zijn arm over haar schouders haakt. Als dit het spel is waarvoor het meisje is gekomen, speelt ze het zonder meer met verve want het lukt me met geen mogelijkheid om mijn ogen van haar af te houden – en ik sta hier niet alleen in.
Voor het bestellen van een nieuwe fles hoeft meneer alleen maar zijn hand een klein stukje in de lucht te tillen en aan een klein gebaar van zijn wijsvinger die naar beneden gericht twee subtiele rondjes draait, heeft de barman – die zijn pappenheimers heus goed kent – genoeg. Terwijl de bodem van de fles nog niet eens in zicht is stelt meneer een ‘zullen we maar?’ voor en staan ze alle drie op om zich naar buiten – en naar boven, in de richting van de pittig geprijsde hotelkamers – te begeven. De man met zijn twee vrouwen. Eén van zichzelf en één geleend voor een avondje. Om samen met zijn vrouw van te genieten of – wie zal het zeggen? – als cadeautje voor haar omdat ze vandaag jarig is.