Voortschrijdend inzicht

Als moeder word je geacht je kinderen iets bij te brengen. Je leert ze dingen die ze kunnen gebruiken wanneer ze groot zijn.

 

 

Zo steek je tijd in plassen op een potje, opdat ze het later op kantoor niet allemaal in hun broek doen. Wel zo fris.

 

‘Deurrrr dichtttttt!’ was er ook zo één. Om ze te leren niet onnodig te stoken.

 

Alleen moeten nu alle ramen en deuren juist weer open tegen besmettingen. Zonde van mijn tijd geweest dus.

 

Je leert ze mes en vork te hanteren, voor het geval ze later een keer moeten lunchen met de baas, en je leert ze ook om dan niet met volle mond te praten en het voedsel direct weer te verspreiden nog voordat hun bedje gespreid is. En met dat laatste bedoel ik natuurlijk niet de gespreide bedjes van The Voice, want dat moet je ze óók nog bijbrengen. Dat je nooit je macht of aanzien misbruikt. Daarmee verklein je juist je aanzien en je kansen. Klinkt voor velen logisch, maar bedenk wel dat er meestal een vader of moeder aan de wieg van dit inzicht heeft gestaan. Of een nanny, meester, juf, of iemand van de buitenschoolse opvang, en in geval van erger soms een rechter. Maar er móet iemand in je leven zijn die je bepaalde dingen bijbrengt of uitlegt, want anders ben je in het volwassen leven reddeloos verloren. En dat bijbrengen begint met ouders, als alles goed gaat.

 

Maar dan!

 

Dan word je zelf wat ouder en dan draaien de rollen weer om. Dan gaan die schepsels jóu ineens van alles bijbrengen.

 

‘Ma-hammmm… dit kan écht niet meer’, krijg je dan te horen. Voortschrijdend inzicht heet dat dan. En al die dingen die jij nog van je ouders hebt geleerd, slaan dan ineens nergens meer op.

 

Zo heb ik nog geleerd om iedereen die ouder was dan ik – of iedereen die mij niet expliciet toestemming had gegeven om te tutoyeren – aan te spreken met ‘u’. U kent die regel nog wel. Maar toen zeiden mijn leraren plotseling: ‘Ik heet geen meneer, ik heet Joep, en zeg maar jij tegen me.’ Dat heette dan voortschrijdend opvoedkundig inzicht, maar ik vond het nogal verwarrend.  

 

En dat eindigde natuurlijk in leraren aanspreken met: ‘Hé, jij daar!’ – en als leerling eisen dat je ‘respect’ krijgt – dus dat zal, na nog wat meer voortschrijdend inzicht, wel weer teruggedraaid gaan worden.  

 

En zo zijn al die tandenpoetslessen die ik vroeger heb gegeven nu ook ineens achterhaald. Wat vond ik dat een klus, dat poetsen met zo’n miniborsteltje, in een mond die daar geen zin in had. En wat een geluid kwam daar dan uit!

 

Maar nu is het de tandenborstel zelf die al die decibellen verspreidt! Dat elektrische ding klinkt als een boormachine, en hij wil dan ook nog eens bepalen hoe lang ik poets. Nou jaaaa, zeg.

 

Bzzzzzzzt, doet hij de hele tijd. En net als je daaraan gewend raakt en in slaap dreigt te vallen, doet hij dan bzzzt, bzzzt. Je schrikt je wild en moet dan van hem naar een ander oppervlak! En als je dat dan netjes doet, doet hij op een keer viermaal bzzzzt, en dan weet je dat je klaar bent.

 

Maar ik wil gewoon poetsen tot het schoon voelt! Ik heb die tanden en kiezen – na poetsles van mijn moeder – meer dan een halve eeuw prima onderhouden (en daarom zitten ze er allemaal nog in) en nu gaat mijn tandenborstel me vertellen hoe het moet?!?

 

En dat dan ook nog eens samen met mijn dochter?? Want die hoort het nu dus wanneer ik mijn tanden sta te poetsen, en dat doe ik volgens haar dan te snel na de maaltijd. Pffff. Moest je vroeger plotseling een kwartiertje wachten, en later weer een half uur – opdat je je glazuur er niet af zou schrapen – en nu is dat dus alweer een uur geworden!

 

‘Ja, da-hagggggg’, riep ik tegen mijn kind.

 

‘Puber!’, riep ze toen.  

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke