Tineke wilde vogelaar worden

Als medespeler van een loterij ontving ik een tijd geleden een vogelgids. Leuk! 

 

 

En omdat we allemaal een beetje bij huis moesten blijven, besloot ik om me maar eens te gaan verdiepen in de natuur rond mijn achtertuin. En dat ging heel goed!

 

Dat breidde zich later uit naar de vogelstand in bossen en duinen, en nu ben ik zover dat ik mezelf vogelspotter wil gaan noemen. Ik hoor en zie ze nu overal.

 

Maar nu de namen er nog bij. Pffff. Wie verzint die namen eigenlijk?

 

Een groenpootruiter, bijvoorbeeld. Da’s dus geen paardrijder, maar gewoon een vogel. Net als de woudaap. Vind ik niet erg duidelijk.  

 

En dan die kleuren! Aan de wieg daarvan stond vast een kleurenblinde. De zilverreiger is namelijk wit, de blauwe reiger is grijs, en de groene reiger is bruin tot rood. De ijsvogel is niet wit, de koolmees is niet zwart, en de groenling niet groen. Da’s toch hartstikke verwarrend voor een beginner?

 

En soms denk ik zelfs dat ze het erom doen. Want een glansekstertje is zo dof als de pest, en een grasmus is nergens groen. Oké, het roodborstje heeft een rood borstje, maar de blauwe kiekendief is wit, grijs en bruin. En de blauwgrijze muggenvanger is bovenop wel wat grijzig, maar aan de onderkant gewoon helemaal wit. Sjonge jonge, zeg.

 

Terwijl de geelkopcaracara gewoon lichtbruin is hè! Zo kun je het toch nooit in je kop krijgen? Ik gebruik altijd overal ezelsbruggetjes voor, maar dat is in vogelland dus echt niet te doen. Een roodrug-ara heeft inderdaad een rood vlekje op zijn rug, maar ook op zijn pootjes en zijn buikje. Weet je dus nog niks als je hem spot.

 

En de roodschouder-glansspreeuw heeft weer nergens rood, maar is voornamelijk… túúúúrlijk joh… blauw! Een Schots sneeuwhoentje draagt geen ruitje en bij een stormvogeltje zit echt niet zijn haar in de war door de wind. Je kunt dus op geen enkele manier de logica erin ontdekken.

 

Oké, de houtsníp heeft wel een bruinige kleur, maar de houtduíf dan weer niet. Die is gewoon grijs. Pffff.

 

De geelkruinkwak (bah) heeft een witte kruin en daar is echt geen kwak geel tegenaan gegooid. En bij de geelsnavelduiker kan ik heus wel een snavel vinden, maar die is in bijna alle gevallen gewoon wit. Ik voel me dus heel vaak net als bij de wiskundeles van vroeger. Denk ik dat ik het eindelijk doorheb, maar ben ik het bij de volgende opdracht toch weer helemaal kwijt.

 

‘De grijze gors is dus gewoon bruin met wittige streepjes,’ roep ik dan. ‘Stamp dat er nou gewoon in, Tien!’

 

Maar de gestréépte gors heeft dus wittige spikkels, en daar zijn de streepjes in geen velden of wegen te bekennen.

 

Ja, bij mij! Bij mij loopt er inmiddels echt een streepje door, door al deze verwarring.

 

Want de kiwi is geel noch groen, maar misschien zijn de vogel en de vrucht dan naar elkaar vernoemd naar aanleiding van de vorm?!? Oké… check!

 

Maar dan wil ik toch liever niet weten hoe de labrador-eend aan zijn naam is gekomen. Is dat dan een kruising of zo? Net als de zebraduif?

 

Ohhhh… en als dat zo is, wil ik écht niet weten hoe de kastanjenon aan zijn naam is gekomen hoor.
Of de tafeleend, en de soepeend. Ach gossie… 

 

En zal de trekduif dan uitgestorven zijn omdat hem hetzelfde lot stond te wachten als de trekdrop?

 

Nou ja, ik stop er maar mee. Ik zie ze inmiddels vliegen en ga toch maar weer een andere hobby zoeken.

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke