Tineke kreeg ruzie met haar man

 

En uiteindelijk schaamde ze zich kapot. Was het dus gewoon haar schuld. Oeps.

 

 

‘Kom je nou nog?’ Ik roep het enigszins geïrriteerd omdat ik nu dacht af te zijn van dat eindeloze wachten. Tot nu toe moesten wij altijd wachten op de kinderen, maar sinds de laatste nu een hele deur verderop is gaan wonen, zijn we daar eindelijk vanaf. Man en ik zijn allebei nogal van het op tijd komen, en de vlag ging wat dat betreft dus meteen uit toen de laatste werd uitgezwaaid. We missen ze enorm, maar gut, gut, wat was ik blij dat ik nu eindelijk af was van al dat wachten op dat stoeltje naast de deur.

 

‘Kommmmm nou!!??!!’ Hoe vaak ik dat niet heb geroepen!

 

Maar goed, nu dus weer! Ik sta buiten met de deur open en de sleutels al in het slot, maar man komt maar niet door de kattenstaarten.

 

‘Ja, ik kan mijn jas niet vinden,’ zucht hij. ‘En ik weet zeker dat ik hem hier heb opgehangen, maar nu is ‘ie dus weg. Hoe kan dat nou?’

 

‘Heb je hem niet al aan?’ roep ik iets te snel.

 

‘Tsss. Jij had niet naar die uitzending over dementie moeten kijken,’ bitst hij geïrriteerd terug. Maar ik bedoelde er niets mee. Echt niet!

 

‘Ben je nog buiten geweest, nadat je van je werk kwam?’ vraag ik door de kattenstaarten heen.

 

‘Ja, nog even naar die kleine.’ (Onze jongste blijft “de kleine”, ook nu ze aan het promoveren is en op zichzelf woont.) ‘Maar dat deed ik zonder jas,’ weet manlief zeker.

 

‘Tuurlijk,’ denk ik wijs. En ik loop alvast naar mijn dochter om te vragen of Paps daar zijn jas heeft laten liggen.

 

‘Nee, volgens mij had hij die niet aan,’ zegt ze. Dus dat bleek gewoon te kloppen. Hmm.

 

Wat bozig stamp ik naar binnen, want we hadden verdorie haast. En daar komt man net van boven, nadat hij in de keuken beneden ook al had gekeken. ‘Toilet? Slaapkamer? Kantoor? Schuur?’ Ik vraag het allemaal maar even, al is het antwoord steeds nee. Hij heeft overal gekeken, maar de jas is nergens te vinden.

 

‘Nou, dan gaan we samen nog maar een keer terug naar de kapstok,’ zucht ik. Daar hangen nog twaalf jassen van het kind dat net de deur uit is, en een stuk of vier van ons. Hoe moeilijk kan het zijn?

 

‘O! Hier is ‘ie!’ roept man. ‘Hij hangt aan jouw haakje!’

 

‘Niet! Kleurenblinde! Dat is gewoon de mijne,’ roep ik inmiddels echt boos. ‘De jouwe is grijzig, en de mijne is wat groener. Je ziet toch wel dat dat míjn jas is?’ En ik zucht nog even om zijn domheid wat aan te dikken.

 

‘O?’, vraagt hij zich dan beledigd af.

 

‘En als de jouwe wat groener is, en nog hier hangt… welke heb jij dan aan?’

 

‘Ehhhh… chips… ehhh… hè, verdorie…, je hebt je jas wéér op mijn haakje gehangen!’

 

‘Tuurlijk,’ roept hij dan, terwijl ik me doodschaam en zijn jas uittrek.

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke