Tineke had een gênant gesprek met haar buurjongens

 

Ik word oud. Ik kan me namelijk vreselijk ergeren aan rapmuziek.

 

En dat doet me denken aan mijn eigen ouders die de overgang van het liefdesverdriet van Engelbert Humperdinck naar “Cocaine” van Dillinger niet aankonden. 

 

Ik vind het Nederlands in de rapnummers die nu zo hip zijn soms echt tenenkrommend. En de lading van de teksten af en toe heel erg onverantwoordelijk. Al dat geweld. Bah. En al die vrouwonvriendelijke filmpjes erbij. En dan heb ik het nog niet over het wapen- en gouden kettinggehalte. Ik word daar echt niet vrolijk van. 

 

Als ik het al kan verstaan hoor. Meestal wordt er zo snel gesproken (ja… zingen kun je het niet noemen, toch?) dat ik het met mijn oude oren niet kan horen, en met mijn oude brein niet kan verstaan. Ik snap negen van de tien keer totaal niet waar zo’n nummer over gaat, en al dat herhalen helpt daarbij echt niet. 

 

En niet zo lang geleden zat ik dus met wat buurjongetjes te “chillen” en daarbij hadden ze ook weer van die vreselijke rapmuziek opstaan. Maar toen ik vertelde wat ik daarvan vond, lachten ze me uit. Het is toch duidelijk wat Ali zingt? Gniffel, gniffel. En Lil met zijn drank en drugs? Wat is daar nou onduidelijk aan? 

 

‘Ja, nee, het is juist dat herhalen,’ gaf ik aan, ‘ik vind het allemaal weinig melodieus en weinig creatief. Ik vind dat ge-rap dus meer ge-bep, en van meezingen komt het dus nooit bij mij.’ 

 

En dat vonden zij dan weer een prachtige zin voor in een nieuw nummer. 

 

‘Waar houdt u dan van?’ vroegen ze vervolgens. En toen ik wat voorbeelden gaf, gingen ze dat opzoeken op YouTube. 

 

En daarbij kwamen ze dus ook langs Al Jarreau. Iemand die toch écht uit mijn tijd was. 

 

‘Ja, nee Buuf,… dit is inderdaad veel creatiever’, lieten ze me gniffelend weten. En ze speelden “Boogie Down”.

 

Daar zingt meneer Jarreau: “I can be… What I want to… And all I need is to get my boogie down.” 

 

En dat dan, pak ‘m beet, zo’n 69 keer achter elkaar. 

 

Afgang… 

 

 

En daarna stuitten de heren ook nog op Roof Garden. 

 

‘O, nee, speel die maar niet af’, riep ik nog snel. Want ik wist al wat er ging komen. 

 

“Does anyone want to go waltzing in de garden? Does anyone want to go dance up on the roof?” En dat dan zo’n achthonderd keer achter elkaar. Meer tekst kon de goede man dus blijkbaar ook niet verzinnen. 

 

Daar tussendoor zingt hij nog wel even iets van “Piebelade-biebelade-bie… Padampewpé-boda.” En toen kon je de buurjongens natuurlijk helemaal opvegen. 

 

‘Sterk staaltje tekst, buuf. In jullie tijd was alles veel beter’, vonden ze. 

 

Zucht. Ik word oud.

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke