Stella’s Coronadagboek

 

Afstand houden

 

Ik sta op een vrijwel leeg perron en vraag me af waar ik heen moet. Ik bel Daantje, mijn beste vriendin. Niet omdat ik denk dat ik bij haar terecht kan, want ze heeft een huis vol kinderen, maar omdat ze altijd goede adviezen heeft.

 

‘Je had toch een plek? Voor je bij Pim introk? Kan je daar niet naar terug?’

 

Nee. Ik zat in het huis van een kennis van een kennis die een jaar op wereldreis was. Maar die is natuurlijk halsoverkop teruggekomen.

 

‘Heb je verder geen vrienden dan? Hoe zit het met je netwerk?’

 

Ik heb een heel groot netwerk en heel weinig echte vrienden. En die zitten allemaal of in het buitenland of in een krap appartement. Het is normaal al lastig om een logeeradres te vinden; in deze tijden van corona lijkt het onmogelijk. En naar een hotel gaan is te duur.

 

‘Kop op,’ zegt Daantje. ‘Hoe vaak heb jij niet op een station gezeten zonder dat je precies wist waar je heen ging? Dat is voor jou toch juist de kick?’

 

Ja, maar toen was de wereld nog toegankelijk. Nu zijn alle deuren dicht, de straten grotendeels verlaten. Het voelt onwerkelijk.

 

‘Dan zit er maar één ding op,’ zucht Daantje, en ik weet waarop ze doelt.

 

‘Ik zal Irene bellen,’ zeg ik flink. Irene is mijn oudere zus. Die ik al vier jaar niet gesproken heb.

 

‘Sterkte, meid,’ bemoedigt Daantje me.

 

Opeens staat er een man voor me. Te dichtbij. Hij kijkt me onderzoekend aan. ‘Waarom ben jij verdrietig?’ vraagt hij.

 

Achter hem komt een jonge vrouw aangehold.

 

‘Lukas!’ roept ze geschrokken. ‘Wat hadden we nou afgesproken?’

 

De man die Lukas heet is eigenlijk nog een jongen, zie ik. Een boom van een tiener, met heldere ronde ogen onder zware borstelige wenkbrauwen. Hij kijkt me een beetje loensend aan.

 

De vrouw pakt Lukas bij de arm.

 

‘Wat hadden we nou geoefend?’ vraagt ze ferm. ‘Alsof je aan het hoepelen bent, weet je nog? Zorg voor ruimte om je heen.’

 

Lukas negeert haar. Hij staat nog steeds te dichtbij.

 

‘Waar ga jij naartoe?’ vraagt hij.

 

‘Naar mijn zus,’ flap ik eruit.

 

‘Ik heb een zus,’ zegt Lukas, en hij wijst naar de jonge vrouw. ‘Die is heel lief. Is jouw zus ook lief?’

 

Irene, lief? Ik lach schamper.

 

‘Ik hoop het,’ hoor ik mezelf zeggen.

 

Dan gebeurt het: voor ik het weet slaat Lukas zijn grote armen om me heen en neemt me in een stevige omhelzing. Ik hap naar adem en mijn voeten komen los van de grond. Hij perst de tranen uit mij.

 

‘Lukas!’ zegt zijn zus, nu in lichte paniek. ‘Die mevrouw wil misschien helemaal niet geknuffeld worden!’

 

Abrupt laat Lukas me los en kijkt me onderzoekend aan. ‘Jawel hoor,’ zegt hij. Ik veeg mijn wangen droog.

 

‘Kijk Lukas, daar komt de trein!’ Opgelucht weet ze haar broer bij me weg te manoeuvreren.

 

‘Sorry,’ zegt ze nog. ‘We proberen het hem steeds weer uit te leggen. Maar hij vindt het gewoon heel erg moeilijk om afstand te houden.’

 

‘Geeft niet,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Ik vind het heel erg moeilijk om dichtbij te komen.’

 

Als zijn trein vertrekt, zwaait Lukas uitbundig naar me vanachter het vensterglas. Ik zwaai uitgebreid terug, tot ik hem niet meer kan zien. Ik hou een glimlach op mijn gezicht, voel ik tot mijn verbazing. Ik zou boos moeten zijn, of in paniek. Misschien heeft hij me wel besmet!

 

Maar op dit moment lijkt het me dat wel waard.

 

Door: Stella Laagland