Stella’s Coronadagboek
Soms kun je maar beter niks zeggen.
Pim heeft pijn. De twee minuscule sneetjes in zijn edele delen genezen niet helemaal zoals het hoort. Ik reageer niet empathisch genoeg. Tja, pijn en ongemak bij de voortplantingsorganen: welcome to my life!
‘Jij snapt het niet,’ klaagt Pim. ‘Jij weet niet hoe het voelt. Weet je wel hoe traumatiserend deze hele operatie voor me was? Er is gewoon een mes in mijn geslachtsorgaan gezet!’
Ach man, stel je niet aan, denk ik bij mezelf. Maar ik zeg het niet hardop. Hoe vaak er geen mensen met plastic vingers, wattenstaafjes en eendenbekken IN mijn vagina hebben gezeten! Hoe vaak ik geen onderzoeken en kuren heb moeten ondergaan tegen jeuk en pijn en afscheiding; en dat is nog allemaal afgezien van de standaard week per maand waarin alles zeurt en krampt en opgeblazen is!
Ook van zijn kinderen krijgt hij geen sympathie. Ze hangen er ongeïnteresseerd bij terwijl hij een som probeert uit te leggen.
‘Ik heb geen zin,’ jengelt Tom, ‘ik wil voetballen.’
‘Tja, dat zit er nu even niet in,’ zegt Pim geïrriteerd, ‘zelfs lopen doet me al verrekte pijn.’
‘Maar pap,’ zegt Kim, ‘je wou dit toch zelf?’
Pim smijt het rekenwerk op tafel en loopt weg, strompelend als een aangeschoten cowboy. Ik vind hem op bed.
‘Ik kan dit niet vandaag,’ zegt hij.
‘Zullen wij naar buiten dan?’ stel ik de tweeling voor. ‘Ik kan ook best voetballen.’
‘Nee!’ gilt Tom. ‘Ik wil niet met jou voetballen! Ik wil papa! En ik wil mama! Jij moet gewoon weg!’
Ik heb nog nooit een kind een driftbui zien krijgen. Er vliegt van alles door de kamer. Kussens worden van de bank gesmeten. De potplant wordt omver geschopt. Een glas sinaasappelsap gaat in scherven tegen de muur. Ik word er een beetje bang van.
Vooral omdat ik hem niet tot bedaren kan brengen. Integendeel, ik maak hem alleen maar bozer. Zijn zus Kim helpt ook niet mee. Die stampt naar hun slaapkamer en slaat boos met de deur.
‘Ik haat het hier!’ huilt ze.
Pim komt strompelend uit bed, zijn gezicht vertrokken in een woedende grimas. ‘Ga maar even,’ gromt hij tegen mij.
‘Gaan? Waarheen?’
‘Naar buiten of zo. Even weg.’
Dus zit ik op een bankje in het plantsoen, twee straten verderop. Een moeder laat twee kleuters spelen op een wipkip. Ze kijkt nerveus in mijn richting. Jezus mens, denk ik. Ik zit tien meter bij je vandaan. En ik zou nog niet bij je kinderen in de buurt willen komen als je me ervoor betaalde.
Ik wacht tot Pim me appt dat ik weer kan komen. Maar na een uur is er nog geen bericht.
‘Is de kust al veilig?’ app ik, en ik voeg een grappig zwetende smiley toe.
Het duurt even.
Ik zie dat hij aan het typen is. En dan weer even niet.
En dan weer wel.
En dan komt het:
‘We moeten praten.’
‘Dit werkt zo niet,’ zegt Pim somber. ‘De kinderen en jij. Misschien was het ook dom om te denken dat dat vanzelf goed zou gaan. En nu ik hulpbehoevend ben na deze ingrijpende operatie moet ik eerlijk zeggen… ik voel me niet helemaal door jou gesteund.’
Hij kijkt me aan. Ik zeg niets.
‘Misschien is het beter als je nu even ergens anders gaat wonen,’ zegt hij. ‘Om de druk van de ketel te halen.’
Binnen een uur sta ik bij de deur, mijn hele hebben en houden in mijn rugzak. De kinderen komen geen afscheid nemen. Pim zoent me lafjes op mijn wang.
‘Ik vind je nog steeds heel leuk hoor. Zonder de kinderen zou het anders zijn. Maar die kan ik niet wegsturen.’
En mij wel. Slappeling, denk ik bij mezelf. Maar ik zeg het niet.
Door: Stella Laagland