Onze wereld
Ik zit achter mijn laptop en laat de wereld binnen. Ik waad door de nieuwsberichten: crisis, doden, politiek.
Ik scan mijn e-mails: veel berichten van vrienden uit Zuid- Amerika, Thailand, Australië; zelfs uit Bhutan, van iemand die ik tien jaar niet gesproken heb maar die nu aan me denkt.
Allemaal schetsen ze hetzelfde beeld: iedereen zit thuis, iedereen maakt zich zorgen om ouders, om de cijfers, om de politici. De berichten uit Brazilië zijn het ergst. Mijn vertrouwde contact Luca, mijn rots in de branding tijdens het afgelopen jaar, is in paniek.
‘In de favela’s is niet eens stromend water, dus hoe moeten mensen hun handen wassen? De elite boeit het niet. Mijn tante is al overleden. De mensen bij wie ze schoonmaakt wilden haar niet eens naar het ziekenhuis brengen. Ik kon niet bij de begrafenis zijn.’
Hier in huis is ook paniek. Tom, acht jaar oud, heeft een woedeaanval. Het wc-papier is op. Er ligt een hele nieuwe stapel, maar dat is van een ander merk. ‘Dat is niet met die hondjes! Ik wil met die hondjes!!!’
Eventjes wil ik liever bij Luca zijn, in zijn idiote land met de grote tegenstellingen en de gevaarlijke dictator aan het hoofd. Want daar gaat het tenminste ergens over. Daar zijn de dingen écht; de paniek, de zorg.
Ik doe mijn oortjes in en zet muziek op, maar de crisis blijft tot me doordringen. Tom krijst. Kim huilt. Pim spreekt wat streng-sussende woorden. En ik heb zin om naar de voorkamer te lopen en wild om me heen te slaan.
‘Weet je wat pas erg is…?!’
Dan valt mijn oog op een zinnetje in Luca’s relaas. ‘Het ergste is,’ schrijft hij, ‘dat mijn kinderen niet slapen. Ik faal als ouder, maar ook als Braziliaan. Als we onze kinderen niet gerust kunnen stellen, hoe kunnen we dan ooit in onszelf de kracht en het vertrouwen vinden om een betere toekomst te bouwen?’
Ik klap de grote wereld dicht en ben weer terug in de kleine wereld. In dit bevoorrechte landje waar je je handen kunt wassen, zzp’ers een compensatie krijgen en onze tantes nog leven. In dit veel te kleine appartement met papa Pim als dictator en Kim en Tom als hulpeloze bevolking, die geen stem hebben in wat er gebeurt en hun wereld alleen maar kleiner zien worden. En dan is ook nog het papier met de hondjes op.
Wat is mijn rol in deze maatschappij-in-het-klein? Ben ik hier de objectieve reporter, op zoek naar verhalen? Nee: ik deel het bed met de dictator. Ik zou de klagende bevolking af en toe het liefst door de wc willen spoelen.
In feite stel ik me net zo op als de Braziliaanse elite, besef ik met een schok.
Ik begeef me in het oorlogsgebied van de voorkamer. Tom heeft zijn hoofd begraven in de kussens van de bank. Pim staat er hulpeloos bij.
‘Ik ga nooit meer poepen!!!’ klinkt het gesmoord van onder de kussens.
‘Misschien kunnen we hondjes tekenen op het nieuwe wc-papier,’ stel ik voor, ‘zou dat helpen?’
Toms knalrode gezicht komt onder de kussens vandaan.
‘Dat is echt het stomste idee dat ik ooit gehoord heb!’ bijt hij me toe.
Maar de sfeer is veranderd. Pim onderdrukt een glimlach en Kim pakt haar kleurpotloden.
‘Het is dan niet hetzelfde,’ spreekt ze haar broer toe, ‘maar we kunnen het wel hetzelfde laten lijken.’
En zo begint in dit huis de jonge generatie de wereld opnieuw vorm te geven. Met dingen die nog wel op het oude lijken, maar anders zijn. Het is even wennen. En je moet het zelf doen. Maar dan verandert er ook echt wat.