Stella’s Coronadagboek

 

 

Ik ruik de geur van wiet. Mijn neefje Joris, die in het luxe tuinhuis woont, heeft vrienden op bezoek. Ik tref ze aan in de zitkuil, rond een lustig brandend vuur. Vanuit het huisje klinken de tonen van Pink Floyds ‘Dark Side of the Moon’. Sommige dingen veranderen blijkbaar nooit.

 

 

‘Tante Stella!’ Joris schrikt op. ‘Ik had het net over u.’

 

U, blijft hij hardnekkig zeggen. Ik voel me opeens erg oud.

 

Zijn vrienden kijken geïnteresseerd naar me op.

 

‘U hebt toch dat artikel voor Trouw geschreven? Gaaf.’ De jongen die het zegt heeft blonde krullen en een blos op zijn wangen. Een jongetje.

 

Ik zie dat Joris probeert zijn joint te verbergen.

 

‘Lekker,’ wijs ik, ‘mag ik een trekje?’

 

Hij kijkt me verbouwereerd aan.
‘Um, nou,’ stamelt hij, ‘liever niet, maar u mag er wel eentje voor uzelf. Als u wilt.’

 

Hij gebaart naar een tafeltje naast de vuurkorf. Daar liggen vijf keurig voorgedraaide joints, op een zilveren schaal die me vaag bekend voorkomt.

 

Nu pas valt me op dat deze pubers netjes op anderhalve meter van elkaar zitten. Eén van hen pakt de langwerpige schaal, legt een joint op het uiteinde en reikt hem me voorzichtig aan.

 

‘Geen zorgen,’ zegt Joris, ‘we hebben ze drie dagen geleden al voorgedraaid. Dus als er virus in het speeksel zat, is het nu wel dood.’

 

Ik wist niet dat de blowende jeugd een eigen coronaprotocol heeft. Ik pak de joint en steek ‘m op met de aansteker die erbij ligt. Terwijl ik de rook naar binnen zuig, komen herinneringen boven. Stiekem blowen achter het fietsenhok. Verboden feesten met trancemuziek. Me afzetten, mijn eigen wereld creëren. Lang geleden. Ik voel een steek van jaloezie.

 

‘Komt u erbij zitten?’ Gul maken ze ruimte en geven mij een stoel, met mijn eigen veilige straal.

 

‘We hadden het net over onze ouders,’ zucht er eentje.

 

O ja. Ouders zijn stom. Laten we lekker roddelen over Joris’ moeder met al haar hysterische regeltjes.

 

‘Mijn moeder moest huilen vandaag. Omdat mijn oma langskwam en boos was dat ze niet naar binnen mocht.’ De jongen die het zegt heeft sluik bruin haar en grote vochtige ogen. Hij strijkt er met zijn hand langs. ‘Rook,’ zegt hij verontschuldigend.

 

‘Mijn opa gaat gewoon naar de bridgeclub,’ zeg de blonde krullenbol. ‘Ze dragen geen mondkapjes of niets. Mijn vader praat niet meer met hem.’

 

‘Ik snap het echt niet,’ schudt Joris zijn hoofd, ‘dat ouderen zo onverantwoordelijk kunnen zijn.’

 

‘Goed artikel was dat,’ zegt de blonde tegen mij. ‘Ik wist niet dat het in Brazilië zo erg was. Wat voor opleiding moet je eigenlijk hebben om reisjournalist te worden?’

 

‘Het kan ook zonder opleiding,’ zeg ik. ‘Als je maar kunt schrijven en van reizen houdt.’

 

‘Ja maar, school voor de journalistiek toch?’ zegt een ander.
‘Dat kan. Maar het meeste leer je van gewoon op pad gaan en het zelf uitvinden.’

 

Ze kijken me sceptisch aan. Hun gezichten beginnen te vervormen en te rimpelen, tot ik met vier oude mannen rond het vuur zit. Ik moet giechelen.

 

‘Wat is er?’ vragen ze bezorgd.

 

‘Die zilveren schaal,’ merk ik op, ‘dat is het zilverwerk van tante Agaat! Daar mochten wij nóóit aankomen!’

 

Joris kijkt verschrikt en draait zijn hoofd naar het huis, alsof mijn zus elk moment tevoorschijn kan komen.

 

‘O shit,’ zegt hij, ‘zegt u het niet tegen mijn moeder?’
Ik beloof het.
Als ik terugga naar mijn tent biets ik een joint mee. Ik voel me veertien.