Stella’s Coronadagboek

 

Opvlieger…

 

 

Midden in de nacht word ik wakker, badend in het zweet. Mijn shirt, de slaapzak, het opblaasmatras – alles is compleet doorweekt. Ik voel de hitte van me af slaan, vooral van mijn hoofd. Koorts!

 

Huilend sleep ik mezelf naar de bijkeuken. Ik heb het virus, dat kan niet anders. Ik zal de komende weken eenzaam en alleen liggen te vechten voor mijn leven in een kale tent, in de achtertuin van mijn liefdeloze zus. Als ze me niet wegstuurt.

 

Ik prop de slaapzak in de wasmachine als de deur naar het huis opengaat en Irene verschijnt, hoofd glimmend van de nachtcrème.

 

‘Handschoenen! Handschoenen!’ wijst ze panisch op mijn blote handen. Ik jammer: ‘Ik ben ziek!’
Ik stort huilend op mijn knieën. Irene schiet snel in de rol van doktersvrouw. ‘Wat voel je precies? En waar? Haal eens adem? Kuch eens?’

 

Als ik wat ben bedaard en ze me van zo dichtbij mogelijk heeft durven bekijken, concludeert ze droogjes: ‘Ik kan me vergissen hoor, maar volgens mij is dit gewoon een opvlieger.’

 

Even later zitten we samen op de patio en schuift ze me een kopje lindebloesemthee toe.

 

‘Weet je waar dit me aan doet denken?’ zegt ze.Ik weet meteen waar ze het over heeft. Meer dan dertig jaar geleden trof ze me ook eens huilend bij de wasmachine. Ik dacht dat ik in bed gepoept had. Niemand had me verteld dat menstruatiebloed ook bruin kan zijn.

 

‘Ik ben er net vanaf, goddank, van de opvliegers’, vertelt ze.

 

‘Had jij er veel last van?’ vraag ik.

 

Ze knikt heftig.

 

‘Opvliegers. Stemmingswisselingen. Bijna altijd wel ergens pijn. Om het minste of geringste geïrriteerd. En dat met twee pubers in huis en een man die… nou ja.’

 

Ze wuift met haar hand.

 

‘Wacht eens even,’ reken ik, ‘dan zat je er vier jaar geleden dus middenin.’

 

‘Ja, nou en?’

 

‘Toen we zo’n ruzie kregen.’

 

Ze glimlacht flauwtjes.

 

‘Ik meende wel alles wat ik zei’, stelt ze koppig.

 

‘Mooie boel’, zeg ik. Maar ik voel iets ontdooien tussen ons.

 

‘De overgang zet alles op zijn kop, echt alles,’ peinst ze boven haar kopje thee. ‘Werk, relaties. Dirk en ik waren bijna uit elkaar…’

 

‘Dat meen je niet!’ zeg ik onthutst. Ze knikt heftig.

 

‘Jawel hoor, ik had mijn koffers al gepakt. En hij had al een jongere vriendin. Heel cliché allemaal. Maar we zijn er toch uitgekomen.’

 

Ik ben echt ontdaan. Irene en Dirk, dat is zo’n instituut.

 

‘Hij heeft er wel een motor aan overgehouden,’ giechelt ze. ‘Het ziet er niet uit, maar dat was dan uiteindelijk het compromis.’

 

‘Het compromis tussen jouw overgang en zijn midlifecrisis?’ ‘Zoiets ja.’
We moeten er samen om lachen.
‘Weet je wat jij moet doen?’ zegt ze opeens. ‘Jij moet in therapie!’ Ze zegt het heel enthousiast, alsof ze een leuk uitje voorstelt. ‘Nee bedankt,’ zeg ik, ‘er is niks mis met mij.’

 

‘Natuurlijk is er wat mis met jou! Je zit in de overgang! Alles is mis met jou! En het wordt alleen maar erger!’

 

‘Jemig mens! Ik heb één opvlieger gehad!’

 

‘Echt, jij gaat dit doen!’ dendert Irene door. ‘Het is een kado aan jezelf, dat beloof ik je. Baat het niet dan schaadt het niet toch? Ik ken een heel goeie psycholoog…’

 

Zo ken ik haar weer, mijn zus. En maar doordraven. En maar niet luisteren. Ik voel hoe mijn bloed begint te koken.

 

‘Irene: NEE!’

 

Mijn bloed kookt nu echt. De vlammen slaan uit mijn gezicht. Zweet druipt in mijn nek.

 

‘Fok!’ roep ik uit. ‘Alwéér?’
Irene wappert me vanaf anderhalve meter koelte toe met een placemat. ‘Zie je wel?’ zegt ze triomfantelijk. ‘Het begin van het einde.’