Rob van Essen: Miniapolis
Voor De Goede Zoon kreeg Rob van Essen in 2019 de Libris Literatuurprijs. Daar kon iedereen die het boek gelezen had, volledig mee instemmen.
Dat boek trok je een wereld in die gedeeltelijk wel maar zeker niet helemaal lijkt op de onze. Iedereen heeft daar een basisinkomen wat zorgt voor luiheid en toenemend museumbezoek.
De hoofdpersoon heeft zo juist zijn demente moeder van 100 begraven, schrijft thrillers zonder plot waar zijn uitgever niet zo blij mee is. Hij besluit met een vriend uit zijn jeugd, Lennox, mee te reizen naar het zuiden. Dat wordt een merkwaardige tocht, langs een dorp waar het hele jaar door carnaval wordt gevierd, hij overnacht in een hotel met robots die hem niet alleen instoppen maar ook zijn poep analyseren.
Uiteindelijk zet de hoofdpersoon zijn reis, waarvan hij nog steeds niet weet waar die naartoe gaat, alleen voort in een zelfrijdende auto die zeer invoelende gesprekken met hem voert. Eerst maakt hij ruzie met zijn auto, dat leggen ze bij en dan heeft hij zelfs seks met zijn auto.
Het bijzondere aan het boek is dat je, terwijl je deze avonturen leest, gewoon meeleeft met de hoofdpersoon ondanks dat zijn belevenissen wel bijzonder tot heel bijzonder zijn.
In zijn nieuwe roman, Miniapolis, beschrijft Rob van Essen weer een bijzondere reis, deze keer een fietstocht.
Wildervanck is gemeenteambtenaar, aan het begin van het boek wordt hij overgeplaatst naar een bijkantoor dat op de benedenverdieping van zijn eigen flatgebouw is gevestigd. Hij vindt het zo saai om met de lift naar zijn werk te gaan, dat hij besluit ’s morgens gewoon zijn fiets te pakken, een rondje om te gaan en vervolgens zijn fiets voor het kantoor neerzet en hijgend binnenkomt. Zijn collega, Scherpenzeel, vindt het zo merkwaardig dat Wildervanck met de fiets in plaats van de lift komt, dat hij hem ’s morgens gaat schaduwen.
En zo fietsen de twee ambtenaren telkens achter elkaar aan naar hun werk. De omweg wordt alleen steeds groter, ze stoppen onderweg voor koffie, later voor de lunch; op een goede dag besluiten ze niet naar kantoor te gaan maar gewoon steeds verder weg te gaan fietsen. Ze ruilen de fietsen om voor een tandem, slapen onderweg in een hotel dat maar één vrije kamer heeft en slapen tevreden (nee, zonder seks) in een tweepersoonsbed.
Als lezer vraag je je af in wat voor wereld je bent beland, zeker als zij uiteindelijk Jonathan tegenkomen, die Scherpenzeel op de eerste bladzijde van het boek aan een brug zag hangen en van wie hij dus vermoedde dat hij dood was. Maar Jonathan is gered, ontmoet zijn moeder in de tram, wat hij heel bijzonder vindt, vooral omdat hij zijn moeder vier jaar daarvoor had begraven.
Ook in dit boek weet Rob van Essen de gebeurtenissen zo te beschrijven dat je gaat geloven in de wondere wereld van de hoofdpersonen, waarin een dode moeder in de tram zit en telkens als haar volwassen zoon iets stoms zegt, hem een tik in zijn gezicht geeft.
Nee, het is geen sprookje, zeker niet. Maar onze eigen werkelijkheid met lockdowns, opwarming van de aarde bestaat even niet als je dit boek leest en een fietstocht onderneemt met twee ambtenaren die zelf ook niet weten waarom zij op een tandem zitten en wat hun nu weer overkomt.
Wordt op het eind alles duidelijk, vraag je je af? Nou, lees maar.
Auteur: Rob van Essen
Nederlandse paperback
9789025472030
Druk: 1, oktober 2021
224 pagina’s