Rijp voor het gesticht

‘Dag mevrouw, hier zijn we dan!’ Voor de deur staan twee stoere mannen. Ze komen het toilet renoveren. ‘Ik weet van niks,’ roep ik, ‘jullie baas zou me vorige week bellen, of het wel doorging!’ Dat blijkt een misverstand.

 

 

Hoe krijg je me gek? Door op maandagmorgen, als wij naar de wondpoli moeten (zie stukje van vorige week over het been van Man), mij hier om acht uur te overdonderen met de zoveelste renovatie. Boven op zolder is klusser Steve nog steeds bezig. Daar wordt geboord en gezaagd. Die toiletjongens moeten maar gewoon beginnen, want als ik zeg dat ze op een handiger tijdstip pas welkom zijn, komen ze misschien nooit meer terug.

 

Het is bijna een verademing om naar de wondpoli te mogen. Even stilte om me heen. Hoewel? Als ik de auto start, gaat de radio automatisch aan. ‘Zet uit!’ snauw ik tegen Man. Die kan ook snauwen: ‘Jajajajaja! RUSTIG!’ Op de wondpoli pakt de verpleegkundige het been uit en curetteert de wond. Ook een soort renovatie. Zalf, gaas, een speciale pleister en een steunkous. De wijkverpleging zal de wondzorg verder doen. We mogen weer naar huis. Terug naar die shitherrie.

 

‘Mevrouw?’ zegt de toiletdeskundige, ‘er komt straks een putbak, en in overleg met Steve doen we een grote, dan kan hij zijn troep er ook in kwijt!’ Prima. Blij mee. Leuk. Putbak. Maar mevrouw gaat NU naar boven, naar haar werkkamer en is er even niet. Telefoon. Mijn neef uit Down Under. Hij stuurt een foto, om nog wat zout in de wond (de mijne, niet die van Man) te strooien, van een oranje zonsondergang. Hij woont in een soort paradijs tegenwoordig. Ik vertel dat ik rijp ben voor een inrichting. ‘Leuk,’ vindt hij, ‘dan hebben die gekken ook iets gezelligs, want jij wordt natuurlijk meteen voorzitter van de patiëntenclub.’ Ik vraag of hij niet gek zou worden als hij naar het enige toilet ging dat het in huis nog doet, en daar een man vindt met zijn broek naar beneden. Want dat is namelijk ook nog gebeurd. Die zat daar met nog één velletje op de rol. Niet leuk als je net je grote bah hebt geloosd. Of ik een nieuwe rol kon aangeven? Dat deed ik natuurlijk. Neef zegt dat hij er graag bij had willen zijn. Dat zal best ja. Ik kijk naar de foto van zijn dagelijkse uitzicht en wilde dat ik dáár was.

 

‘Straks, om vijf uur,’ vertel ik neef, ‘dan zijn ze allemaal weg en dan ga ik aan de drank.’ Dat lijkt hem verstandig. Mij ook. Als de laatste man vertrokken is, steek ik kaarsen aan, schenk wijn in, doe er chips bij en plof op de bank. We kijken naar het journaal. Vluchtelingen in de ijzige kou van de Noordzee, bijna of zelfs echt verdronken. Wat een drama. Vluchtelingen in Belarus, halfbevroren in te kleine tentjes. Geen huis, geen bezittingen, geen eten, geen veiligheid.  Slechts angst, kou en honger. Wat zit ik dan toch stom te piepen hier. Ik heb een huis. Er mankeert van alles aan, maar er zijn mannen, met kennis van zaken, bezig om de boel op te lappen. Tel je zegeningen Biesheuvel, niet zeiken. Luxeprobleem!

 

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel