Rare gesprekken
in Wieke’s
voor­tuin

 

Ik zing voortaan heel hard HOEPERDEPOEP LIGT OP DE STOEP, als zij voorbijkomt. Ik ben voor.

 

Een deel van onze voortuin bestaat uit grind en er is geen hek. Dit leidt tot misverstanden als: hier kan ik mooi parkeren. Ik heb weleens een briefje onder de ruitenwissers gedaan met deze vraag: ‘Waarom parkeert u in onze tuin?’ Een boze meneer: ‘Mevrouw, ik sta daar hooguit twee uur, omdat ik op bezoek ga bij mijn invalide tante! U moet zich doodschamen om daar moeilijk over te doen.’ Hop, weg was hij weer, voordat ik had kunnen zeggen dat zijn tante een prima oprijlaan heeft en dat hij zelf toch niet invalide is? Gebeurde het eens in de maand, dan hoorde niemand me erover. Maar er staat regelmatig iemand en met de diepe wielsporen in het grind ben ik ook klaar.
 
‘We maken er een stuk tuin van,’ bedenkt man, ‘dan zijn we van het gedonder af.’ We laten het grind wegscheppen, storten nieuwe aarde en planten een heg. Er komen nogal wat mensen voorbij, die meningen hebben over wat wij hier aan het doen zijn. Of wij weten dat dit de publieke ruimte is? Echt niet. Het toppunt is de mevrouw die met haar hond langsloopt. ‘Wat zonde dat u hier alles weghaalt!’ zegt ze. Hond plast tegen de nieuwe heg en hurkt verdacht. Mevrouw blijft misprijzend kijken. ‘Hier lag grind,’ verdedig ik mezelf, ‘wij halen niets weg, wij planten juist bij.’ Hond draait intussen een gebak waar een Bossche bol jaloers op zou zijn.

 

 

‘Ik hoop wel dat u struiken plant waar bijen iets aan hebben. U móet vlinderstruiken planten en u móet wilde bloemen zaaien.’ Er volgt een college over het teloorgaan van de insectenwereld en hoe zo onherroepelijk ons eigen einde nabij is. Sodeju, vrouw, ik moet helemaal niks! Dat zeg ik niet, dat dénk ik. Wat ik wél zeg? ‘Ach, ruimt u dat even op?’ En ik wijs op het vers gekleide gebak van haar hond. ‘Heeft u wel één woord gehoord van wat ik u net vertelde?’ vraagt ze nijdig. Dat heb ik, maar ik wist dat allemaal allang. ‘En heeft u gehoord wat ik zei over de dampende drol van uw hond tegen onze heg?’ vraag ik op mijn beurt. Ze stampt boos weg en laat de drol liggen.
 
 
Meerdere mogelijkheden nu: 1) Ik ren haar achterna en plak de moorkop van Woef op haar hoofd. 2) Ik schep de moorkop op en kieper ‘m in ons (eigen) bosje, waar niemand er last van heeft. 3) Ik haal binnen een vlaggetje en prik dat in de moorkop. 4) Ik zing voortaan heel hard HOEPERDEPOEP LIGT OP DE STOEP, als zij voorbijkomt. Ik ben voor 2) gegaan en ik verheug me al op 4). En verder? Onze voortuin wordt één groot insectenpretpark.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel