Raar gedoe, die Black Friday
Dertig jaar geleden maakte ik, ongewild, kennis met het fenomeen Black Friday.
Mijn vader had mijn zus en mij getrakteerd op een week New York. Hij had zich niet gerealiseerd dat het op 24 november Thanksgiving was en dat de dag erna de hel los zou breken in de straten van de Grote Appel. Hoe hij het voor elkaar kreeg weten zus en ik nog steeds niet, maar op Thanksgiving konden wij met mijn vader kalkoen eten in de Rainbow Room op de 65e verdieping van het Rockefeller Centre. De volgende dag, op die beruchte Black Friday, gingen zus en ik winkelen. Toch. Ondanks de waarschuwingen dat je over de hoofden zou kunnen lopen. ‘We gaan vroeg!’ besloten we. Dat hadden meer mensen bedacht. Het gejakker, hebberig gegraai en geduw kwam onze neuzen uit. Na een uur waren we er klaar mee. Wegwezen. Dan maar geen bijzondere dingen aanschaffen, die je zogenaamd alleen in de VS kon krijgen. ‘Koffie en een broodje!’ bedachten we. Het regende en het was koud. We doken een café in en bestelden elk een sandwich met kip. Er werd een bord vol op tafel gezet, genoeg voor een gezin met vier hongerige pubers. We zaten bij een raam en op nog geen twee meter van ons af stond een oude man buiten te bedelen. We vroegen een doggy bag en brachten hem de sandwiches die wij niet op konden. Gênant. Hij viel onmiddellijk op het brood aan en zei dat God ons zou zegenen. ‘Voor die man zijn altijd alle dagen Black,’ vond mijn zus.
Nu hier die Zwarte Vrijdag ineens opduikt, zit ik een potje te filosoferen over bezit. Alles wat ik koop is tijdelijk bij mij. Over pakweg twintig jaar ben ik dood, wellicht eerder. Waarom zou ik vanaf nu niet gewoon stoppen met dingen kopen? Behalve eten en drinken en af en toe een nieuwe onderbroek? Alles wat mijn ouders ooit bezaten, is verdwenen. Hier en daar staat bij broer, zus en mij nog een relikwie. Zo zal het ook met de zooi in mijn huis gaan. We hebben veel Afrikaanse spullen. Wij zijn eraan gehecht, maar het moet net je smaak zijn. Als ik dit leven verlaat, blijft mijn lijf achter, als een tot op de draad versleten jas. Weg ermee. Wat er met mijn ziel gebeurt weet niemand. Mijn huis is dan van iemand anders. Mijn spullen zullen stuk voor stuk verdwijnen. Somber verhaal dit? Welnee, realistisch. Er staat meer dan genoeg om mij heen om me comfortabel door hopelijk nog vele jaren heen te slepen.
Wat een goed voornemen. Ik prijs mezelf de hemel in. Waar ik overigens nog lang niet naartoe wil. De bel. Daar is de bijna niets verdienende bezorger van PostNL (wij geven ze tegenwoordig een extraatje, want hun arbeidsomstandigheden zijn diep treurig. Terwijl zonder deze mensen de online handel zou instorten). Wat komt hij brengen? Oeps, ik had vorige week een rode jurk besteld, leuk voor Kerstmis. Terugsturen? Uh… nee, want hij staat leuk en zit meteen goed. Dit is de allerlaatste jurk, zo neutraal dat hij zeker twintig jaar mee kan, vertel ik mezelf. Die rode jurk gaat het halen, als relikwie: ‘Ach, oma’s rooie jurk! Daar kon je haar met kerst in uittekenen!’