Popmuziek geen blijvertje

 

Natuurlijk had ook ik regelmatig conflicten met mijn ouders over muziek.

 

 

Mijn vader was een groot liefhebber van klassieke muziek, met name opera’s. Mijn moeder wilde vooral mee kunnen zingen, dus kon zij sommige opera’s van Mozart erg waarderen, maar haar favorieten waren toch wel operettes.

 

Tja, en toen kwam eind vijftiger jaren de opkomst van de rock and roll. Op mijn twaalfde lag ik met een buikvliesontsteking in het ziekenhuis en na de geslaagde operatie kreeg ik mijn eerste plaatje (het woord ‘singletje’ moest nog worden uitgevonden). Ik koos ‘I am just a lonely boy’ van Paul Anka, leek me wel toepasselijk voor mijn situatie, heel alleen (op een kamer met drie anderen) en zielig.

 

Mijn ouders moesten zowel titel als zanger opschrijven, daar hadden zij natuurlijk nog nooit van gehoord.

 

Op mijn veertiende vertelde ik mijn vader dat ik voor het eerst van mijn leven naar een concert zou gaan met mijn twee beste vrienden, en nog wel in het Concertgebouw. Apetrots was mijn vader, tot hij hoorde dat ik niet naar een klassiek concert ging maar naar Cliff Richard en The Shadows. 

 

In de jaren daarop hadden wij vaak discussie over de waarde van popmuziek ten opzichte van klassieke muziek. Mijn vader meende dat ik, als ik de jaren van wijsheid en onderscheid zou hebben bereikt, afscheid zou nemen van popmuziek en slechts zou luisteren naar “echte” muziek, zijn muziek dus. Ook was hij ervan overtuigd dat de popmusici zelf, als zij ouder waren, zouden stoppen of over zouden stappen naar klassiek.

 

Ik had hem nu graag verteld over overrijpe (bijna) tachtigers als Mick Jagger of Paul McCartney die ‘still going strong’ zijn.

 

Zoals vele ouders in de zestiger jaren vonden mijn ouders de Beatles te langharig, maar toen de Rolling Stones op televisie kwamen, zagen zij dat het nog erger kon.

 

Eigenlijk vonden mijn ouders het erg leuk dat ik samen met een aantal vrienden langs de grachten rende, toen de Beatles in Nederland waren en wij ’s avonds zelf naar hun concert in Blokker gingen.

 

De meeste ouders hadden in de zestiger jaren het idee dat popmuziek een tijdelijk fenomeen zou zijn en dat programma’s als Top of Flop en bladen als Tuney Tunes en Muziek Expres geen lang leven beschoren zou zijn; in dat laatste hebben zij wel gelijk gehad, in het eerste zeker niet.

 

Mijn ouders bleven gelukkig hun muzikale principes niet altijd trouw. Van een zanger als Harry Belafonte kocht mijn moeder zelf een LP. Maar de echte popmuziek bleef onontgonnen terrein voor mijn vader, hoewel hij voor één zanger een uitzondering maakte. Hij hoorde een keer Roy Orbison en zei toen: ‘Stil, die man heeft violen in zijn stem.’ Hadden wij toch nog een gezamenlijke favoriet.

 

Door: Rob Versteeg