Onweersbui
De energie die Otis, de negenjarige zoon van Miloe, in de zomer al buitenspelend kwijt kan, komt er in de winter binnenshuis uit. En dat gaat niet altijd in harmonie.
‘Dan ga ik nu weg!’ Dreigend staat hij in de gang, armen in de zij, zijn reebruine ogen zwart. ‘Als jullie toch niet meer willen dat ik hier woon!’ Ik wil hem vastpakken, maar ik voel dat ik niet dichterbij moet komen, het vuur spat van hem af. ‘Lieverd. Het is donker en koud buiten. Laten we het er nog even over hebben.’ Ik hoor de smekende toon in mijn stem. Hij trekt zijn jas aan en loopt naar de deur. Ik wil hem tegenhouden, de deur blokkeren, maar ik weet dat het geen zin heeft. Wat hij in zijn hoofd heeft, heeft hij in zijn hoofd en met zijn negen jaar en 1.50 meter kan ik hem niet zomaar meer aan de kant zetten. Laat hem maar, gebaart mijn man. De voordeur valt dicht. ‘De deur is open als je er weer in wil!’ roep ik hem na. Zo boos als ik net was, zo bezorgd ben ik nu.
Het is de derde keer dat hij wegloopt. De vorige twee keer vonden we hem een paar meter verderop achter een boom. Het lijkt een nieuwe fase. De afgelopen jaren hebben we er al veel meegemaakt, van extreem veel huilen tot woedebuien en van fysieke boosheid tot urenlange schuilpartijen in bed. De gebruiksaanwijzing van ons explosieve – sommigen noemen het temperamentvol – kind verandert elke paar weken. Wat hetzelfde blijft is zijn zoektocht naar het gaatje. Hij duwt tot de grens is bereikt en als er maatregelen volgen, lijkt hij getroffen door de bliksem. Een voortdurende, energievretende koorddans die me soms bang maakt voor de puberjaren die nog gaan komen.
‘Niet je zusje meppen of de hond duwen. En schreeuwen mag, maar in de gang’
Vanavond bleef hij schreeuwen, gillen, rennen door het huis. Ik weet dat het een optelsom is van eerder opgebouwde spanning. Ik weet ook dat door zijn gevoelige aard de emmer eerder overstroomt, dat wat hij in de zomer buiten voetballend met zijn vriendjes kwijtraakt, er in de winter binnenshuis uit komt. Vier keer ging ik naar hem toe, zei rustig: ‘schreeuwen mag in de gang, in de achtertuin, maar niet meer zo veel geluid maken in mijn buurt, niet je zusje meppen of de hond duwen.’ Het leek niet door te dringen en ik stuurde hem weg. ‘Ik woon hier ook!’ gilde hij op de gang. ‘Ja. En ik ook!’ schreeuwde ik terwijl ik op een stoel zakte, me afvragend hoe het zo uit de hand kon lopen.
Mijn man lijnt de hond aan. ‘Ik ga wel even kijken. Hij doet echt geen gekke dingen.’ Mijn vijfjarige springt van de bank. ‘Ik ga mee! Otis mag niet weglopen.’ Mijn meisje. Zo dol op haar grote broer die haar net nog gebruikte als boksbal. Ik kijk ze na en ga me omkleden voor mijn afspraak. Ik ben net klaar als ik gestommel hoor. ‘Otis?’ Ik loop naar beneden en hoor gesnik. Ineengedoken zit hij onder het bureau in mijn werkkamer. Hij stort zich in mijn armen. Zijn lijf schokt. Zo klein. Zo groot. Zo sterk. Zo kwetsbaar. Weglopen omdat hij weet dat het me raakt en daarna zo veel spijt hebben. Het gaspedaal altijd dichterbij dan de rem.
‘Ik hou zo veel van je, wil je dit echt niet meer doen?’ fluister ik in zijn oor. Hij snift en knikt. Ik weet dat mijn vraag nergens op slaat, net als zijn antwoord. Er zullen nog vele blikseminslagen volgen. Maar voor vandaag is de onweersbui voorbij.