Niet kwekken maar knippen graag. En kijken wat je doet.
Ik sta in dubio over deze kapster; iets met een onderbuikgevoel.
Of ik een afspraak heb, vraagt het vriendelijke meisje achter de balie bij de kapper. En dan zegt ze dat het haar zo spijt, maar dat R. – R. knipt me al jaren en dat moet zo blijven! – net ziek naar huis is gegaan. Vind ik het misschien goed als ik voor deze ene keer door H. word geknipt? Ik sta in dubio; iets met een onderbuikgevoel. Maar ik ben hier nu toch en het meisje achter de balie weet natuurlijk ook niet wanneer R. weer beter is en of ze dan meteen tijd heeft voor me en daarbij vind ik het ook nodig nu, dat knippen. Dus vraag ik of H. net zo goed knipt als mijn R., wat natuurlijk een rare vraag is. Blij zegt het meisje dat ze allemaal dezelfde techniek hebben: de techniek waarop krullen het idealiter goed doen.
H. komt subiet achter me staan – een kordaat en zelfzeker type -, neemt een forse pluk haar tussen haar vingers en stelt voor ‘dit lekker wat korter te maken en dat daar in mijn nek wat slanker’. Worstelend tegen mijn onderbuikgevoel zeg ik dat ik het liever niet te kort wil en gelukkig zegt H. dat ze me begrijpt. Waarna we geruststellend naar de wasbak gaan, ze koffie voor me haalt met een stroopwafel erbij, haar schaar ter hand neemt en honderduit begint te kwekken. En daar heb ik het dus niet zo op, op kappersgekwek. Honderd keer liever wil ik dat ze kijkt wat ze doet – met mijn haar. Dus zeg ik, op het botte af, zo min mogelijk terug en hoop ik dat ze inbindt, wat ze niet doet.
Kwek-kwek-knip-knip haalt ze vliegensvlug veel te veel centimeters van de zijkant af en zijn we meteen op het punt aanbeland waarop er geen weg terug meer is. Onder de plastic kappersmantel breekt het zweet me een beetje uit en ik weet: er zit vanaf nu niets anders meer op dan de rit uit te zitten.
En dan is ze, verrassend snel eigenlijk, klaar, pakt ze de föhn en vraagt ze me om ondersteboven te gaan hangen voor ‘extra mooie krullen’. Ze föhnt totdat het me duizelt zo met mijn hoofd naar beneden. Dan mag ik eindelijk weer gewoon rechtop voor de finishing touch: een onwijs grote klodder wax waardoor ik die nacht ongeveer aan mijn hoofdkussen blijf plakken.
Als ik in de spiegel kijk moet ik onwillekeurig aan mijn tante Corrie van vroeger denken, die elke vrijdagmiddag door de dorpskapper lomp onder handen genomen werd.
‘I love it’, zegt H. tevreden.
Meent ze dat nou echt?
‘Fijn toch? Kun je voortaan bij R. óf bij mij komen.’
‘Dat nooit!’ denk ik. Maar dat zeg ik pas als ik thuis voor de spiegel sta waar ik me voorneem om er voorlopig ook maar even niet meer in te kijken.