Mondkapje af. Nu!

 

Daar ging ik dan. Voor het eerst sinds 25 februari naar de buurtsuper met een mondkapje op. 

 

 

 

Ik werd dus buiten op de stoep al meewarig aangekeken toen ik hem opdeed. Alsof ik seniel was. Of de moeder van Sywert van Lienden.

 

Maar zo is het helemaal niet. Ik heb gewoon in mijn omgeving nu nog steeds twee kwetsbaren en een ernstig zieke. Wij houden dus nog even vol. Ik weet heus wel dat er geen draagplicht meer is, maar ik denk nog steeds dat het geen kwaad kan om mijn mondkapje te blijven gebruiken. En daar doe ik niemand kwaad mee, toch?

 

‘Tsssss’, siste een meisje naast de opengaande schuifdeuren. En iedereen keek daardoor meteen naar mij. Alsof ik opkwam op een podium, in plaats van binnenkwam in een supermarkt.

 

Maar ik vond de jas van het sissende meisje ook geen applaus verdienen. En tevens vond ik de te dikke laag plaksel, die haar fluorescerende, rode haar omhoog hield, haar helemaal niet staan. Maar ik siste niet. Zoals zij nu deed omdat ze mijn mondkapje blijkbaar niet mooi vond. Ik liep gewoon door.

 

Ik probeerde zo smooth mogelijk door de gangpaden te schrijden en deed net alsof het heel normaal was om in een winkel met een mondkapje op te lopen. Maar er waren blijkbaar toch mensen die zich aan mij stoorden.

 

Misschien dachten ze dat ik hen wilde laten geloven dat ik chirurg was ofzo? Dat kan natuurlijk. Dat ik tussen twee operaties even snel boodschappen haalde. Ik zou dat wellicht ook van anderen gedacht hebben, als ik ze vóór de coronapandemie in een supermarkt had zien lopen met zo’n gek ding op hun toet. En mensen vergeten snel. Dus misschien wisten ze nu al niet meer dat we zo’n kapje, nog niet zo heel lang geleden, allemaal nog droegen? En ik hield hem dus toch maar op.

 

‘De mondkapjes kunnen weg, hoor’, waarschuwde een meneer mij toen. En hij zei dat vriendelijk, dus ik bedankte hem. Maar ik vond het ook raar. Als er iemand in de zomer met een capuchon op loopt, waarschuwen we toch ook niet dat de winter al voorbij is?

 

‘Die mondkapjes hoeven niet meer!’ beet een mevrouw me zelfs bozig toe in het gangpad van de pijnstillers en de koortsverlagende middelen.

 

‘Weet ik, hoor. Dank u wel,’ antwoorde ik netjes. ‘Maar ze mógen nog wel!’ legde ik uit.

 

‘Maar het is nergens meer voor nodig!’ gromde ze terug, terwijl ze me woedend aankeek.

 

Mijn mondkapje triggerde bij haar blijkbaar pijn door herinneringen aan een nare tijd. Maar ik vond het toch wat ongepast om haar nu al EMDR-therapie te adviseren. Laten we eerst maar eens kijken hoe de wereld eruitziet na de opeenhopingen in de carnavalskroegen van afgelopen weekend. Ik hoop echt dat al die hossende mensen daar genoten hebben, maar ik duim wel dat er niemand ziek wordt.

 

En daarnaast blijf ik hopen dat de partner van een kennis weer wakker wordt en van de intensive care af mag. Al was het maar voor mijn vriendin die ook op die IC werkt, en voor de zoveelste keer haar vrije dagen moest inleveren.

 

Echt hoor, ik weet heus wel dat het beter gaat met het virus en de besmettingen. En ik vind het prima dat anderen nu weer fijn kunnen winkelen zonder kapje. Maar zolang ik nog zoveel kwetsbaren om me heen heb, wil ik graag een beetje voorzichtig blijven. Daar heeft toch niemand last van?

 

En als je het écht geen gezicht vindt, dan heb ik nog wel een reservekapje in mijn zak. Dan doe je die maar voor je ogen, en dan zie je me niet.

 

Want laten we eerlijk zijn: ik mag me toch ook kleden zoals ik wil? Of dat nou in een minirokje is of met een petje, een hoofddoek of een mondkapje op; ik bedoel daar niets mee naar anderen, dus voel je alsjeblieft niet bedreigd als je mij tegenkomt. Ik doe het voor wat dierbaren.

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke