De scheiding van je ouders
Miloe: Bij een scheiding treft het lot van de kinderen die de dupe zijn mij vaak het hardst. Pas nu begrijp ik waarom dat is.
‘Wat vind je het ergste van de scheiding?’ Hij kijkt me aan. We kennen elkaar amper, maar hebben afgesproken omdat we geboeid zijn door elkaars werk. Binnen vijf minuten hebben we een heel persoonlijk gesprek, zijn ouders gingen net als de mijne uit elkaar toen we al volwassen waren. Gedeeld leed schept een band, het maakt dat er weinig uitgelegd hoeft te worden. ‘Dat mijn ouderlijk huis er niet meer is,’ zeg ik. Welk gevoel dat me geeft, wil hij weten. ‘Onveiligheid. Het missen van een basis, een deel van mijn verleden dat weg lijkt.’ Hij knikt, herkent het. ‘Hoe welkom ik ook ben bij mijn vader en moeder, toch heb ik het gevoel geen plek meer te hebben om naar terug te keren. Dat is een wond waarvan de littekens voelbaar blijven.’ En zegt hij, zijn verjaardag vieren, dat doet hij nauwelijks meer.
Ik denk terug aan het gesprek als ik na de zesde verjaardag van mijn dochter uitgeteld op de bank lig. Sinds de scheiding vieren we alle (kinder) verjaardagen apart, mijn vader komt een paar dagen eerder of later. Tot ze wegens tijdgebrek samen werden uitgenodigd op het verjaarsfeestje van mijn neefje. Ik zag er tegenop, maar vond het ook tijd. En het rare was, het voelde zo normaal, zo vertrouwd om mijn ouders weer samen in één ruimte te zien dat het leek of die twaalf jaar niet hadden bestaan. Ik besloot hetzelfde te doen, maar in mijn eigen huis voelde het totaal anders. Het maakte me nerveus: waren er wel genoeg ‘andere’ mensen ter afleiding? En wie kon met wie? Mijn oude rol als harmoniebewaarder en controlfreak denderde in volle vaart over me heen.
Waren er wel genoeg ‘andere’ mensen ter afleiding? En wie kon met wie?
In de scheidingsgolf om ons heen treft het kinderlot me vaak hard. Te hard. Intussen weet ik, dit gaat niet over dat kind. Dit gaat over mij. Wat gek is, want toen mijn ouders uit elkaar gingen was ik dertig. Ik had allang een eigen huis, een fijne vriendenkring, leuk werk, voldoende inkomsten, een stabiele relatie. Ik was kortom op geen enkele manier meer afhankelijk van mijn ouders. En toch voelde het of de bodem onder mijn voeten werd weggeslagen. Nooit eerder heb ik zulk peilloos diep verdriet ervaren, niet na groot liefdesverdriet, niet na overlijden van opa’s, oma’s of geliefde huisdieren. Het loyaliteitsconflict verscheurde me, het verdriet van mijn moeder, het niet willen veroordelen van mijn vader, ik had het idee dat ik erin verdronk.
Het sleet. We vonden een weg. En voor mijn kinderen is het normaal dat deze opa en oma niet in een huis wonen, zoals ik het vroeger heel logisch vond dat mijn opa in het tuinhuis van mijn oma bivakkeerde. Mijn negenjarige zoon vroeg zijn oma een keer ‘of het haar gezellig leek als er een opa bij haar zou komen wonen’ maar verder leek het geen onderwerp. Leek. ‘Ik durfde opa niet te knuffelen vandaag, want dat vind ik zielig voor oma,’ zegt hij de avond na zijn zusjes verjaardag. ‘Ik vind het zo erg dat ze uit elkaar zijn.’ ‘Maar lieverd,’ antwoordde ik, ‘je hebt ze nooit samen meegemaakt.’ Hij snifte. ‘Toch vind ik het erg.’
Ik ook schat. Ik ook.