Een gesprek over God
Miloe: Ik vind het altijd fascinerend om te zien hoe verschillend mijn kinderen zijn. De een huppelt overal doorheen, de ander neemt de dingen wat zwaarder.
‘Mama?’
‘Hmm’
‘Geloof jij dat God bestaat?’
‘Soms wel en soms niet. Jij?
‘Ik weet het niet. Weet de politie het wel?’
‘Sommige politiemensen wel en andere niet.’
‘De brandweer weet het wel denk ik. Of de mensen van de ziekenauto. Ik ga dat een keer vragen.’
Ik glimlach naar mijn dochter. Bijna zes jaar, de eerste tand eruit, de eerste letters gelezen en de vraag of God bestaat. We rijden samen van de begraafplaats naar de zwemles, een contrast waar ze totaal geen last van heeft. Zingend plukte ze paardenbloemen voor op het graf van haar tante, zingend zal ze zo in het water duiken en door het gat zwemmen. Vol verbazing kijk ik ernaar, het drama van haar broer die drie jaar geleden weigerde door datzelfde gat te zwemmen nog helder op mijn netvlies. Soms is het contrast tussen mijn kinderen zo groot dat ik niet kan geloven dat ze beiden uit mijn buik zijn gekomen. Op de begraafplaats, waar we hun tante herdachten op de dag dat ze 43 zou zijn geworden, keek mijn zoon vanaf een afstand naar zijn huppelende zusje, naar de emoties bij zijn vader, tante, opa en oma. Anderhalf jaar eerder, tijdens de afscheidsdienst, was de rolverdeling identiek: hij die alles roerloos en op afstand onderging, maar het intens in zich opnam, zij die alles dansend opzoog en meteen weer losliet. Hij stapt eruit en neemt het mee. Zij stapt erin en laat het los.
De avond na de herdenking kijken we met z’n vieren een film. Als de leeuw door de gemene heks wordt gedood, rent mijn zoon overstuur naar boven. Hij blokkeert de deur en verstopt zich onder zijn dekbed. Als hij me na een uur eindelijk binnenlaat, fluister ik dat het maar een film was, dat de leeuw op waarachtige wijze weer opstond uit de dood. ‘Maar het gebeurt ook in het echt,’ snikt hij. ‘Mensen maken echt dieren dood. Ik vind dat zo erg!’ Ik slik mijn opmerking over hamburgers in en weet dat het vooral het onrecht is dat hem raakt, en dat de leeuw alle opgekropte emoties van die ochtend eruit laat knallen.
‘Wilt U ook een beetje op dat gevoelige kind van me letten?’ fluister ik
Een tijd liggen we zwijgend in zijn bed. Dan vertel ik hem hoe ik vroeger wakker lag van elk hondje aan een touw, van elk zwerfpoesje dat ik tijdens vakanties zag. Ze gingen onder mijn huid zitten. Om de buikpijn kwijt te raken, noemde ik ‘s avonds voor ik ging slapen alle zielige dieren op die ik ooit had gezien. ‘En vroeg aan God of Hij voor ze wilde zorgen.’ Mijn zoon snift. ‘God bestaat niet mama.’ Misschien niet, antwoord ik. ‘Maar het hielp mij wel. Het troostte me dat er iemand op ze lette.’
Wanneer ben ik eigenlijk gestopt met bidden voor zielige dieren, vraag ik me af als ik mijn zoon welterusten heb gekust. Bedacht ik op een dag dat God niet bestond? Verloren de zielige dieren het van de jongens, de make-up en de Top 40? Ik steek een kaars aan voor mijn schoonzusje en vraag God hoe het met haar gaat. ‘Wilt U ook een beetje op dat gevoelige kind van me letten?’ fluister ik. ‘En op alle andere kinderen? En op de zielige dieren?’