Met ‘rammelende eierstokken’ kan ik niks
Alsof het om een legbatterijkip gaat zeg!
Ik heb niks met ‘rammelende eierstokken’. Behalve dat ik weet dat het over vrouwen gaat – meestal jong, als in eind twintig, begin dertig – die op een dag in een kinderwagen kijken en smelten bij het idee van zo’n snoezig baby’tje helemaal van en voor zichzelf. Die dromen van een bolle buik met een schattig, schoppend mannetje of vrouwtje, helemaal van zichzelf. Die niet zitten met gezwollen enkels, grote borsten, een dikke kont of maagzuur. Die op een gegeven moment wanhopig en depressief worden als het maar niet wil lukken met de blijde verwachting. Die in alle staten raken als hij, hun liefste, tegenwerkt of – nog veel en veel erger! – als er nog niet eens een liefste in beeld is. Die dan desperaat op zoek moeten, niet zozeer naar ‘die ene ware’ maar naar ‘de vader van hun kind’. En die, als het dan echt helemaal niet wil lukken met de mannen, besluiten dat het in hun eentje ook prima is, maar dan wel mét baby. Want die baby zal en moet en er komen wil het leven nog de moeite waard blijven.
Rammelende eierstokken dus.
Omdat vrouwen nu eenmaal worden gedreven door een biologische klok die op haar beurt weer wordt gedreven door hormonen, en dat hormonen zich nu eenmaal kunnen ontpoppen tot meedogenloze monsters die de regie over ons leven overnemen en ons dingen laten doen of zeggen die we eigenlijk helemaal niet zo bedoelen. Die ons, voordat we ongesteld moeten worden, ’s nachts naar de ijskast drijven om die leeg te eten. Die onze taille genadeloos laten verdwijnen als we in de overgang komen. Die ons futloos en lamlendig maken als de vruchtbare jaren hun einde naderen. Of ons tot het uiterste drijven als we te oud zijn om het moederschap nog heel lang uit te stellen, maar toch ook nog jong genoeg.
Echt waar, rammelende eierstokken?
In het magazine Woman’s Health werden zes tips gegeven om de kans op een zwangerschap te vergroten voor als het moment is gekomen dat je ‘eierstokken rammelen’. Ik las het, en nog een keer. Waarom zo plastisch, zo plat, zo minzaam? Waarom geen ‘biologische klok die bijna vijf voor twaalf aantikt’, geen ‘oerinstinct dat opspeelt’, geen ‘diepgewortelde voortplantingswens’ of ‘natuurlijk verlangen om het leven door te geven’? Maar ‘rammelende eierstokken’… We zijn toch zeker geen legbatterijkip?