Leer ze vooral een potje liegen
Ik heb het altijd heerlijk gevonden om te luisteren naar verhalen van ouders die net een paar jaar op mij voor liepen.
Soms om te huiveren en te griezelen, dan weer om mijn voordeel te doen met een gouden tip. Van de laatste categorie was bijvoorbeeld het advies om te investeren in een puberhol in huis om daar bij wijze van spreken ieder feestje mogelijk te maken. Dan zitten ze tenminste bij jou in plaats van op een scharrig bankje in een duister park, was de redelijke gedachte daarachter. Honderd procent waar, weet ik nu, dus deze geef ik je dan ook gratis en voor niks door.
In de huiver-categorie waren er de horrorverhalen over liegen en bedriegen. ‘Pubers liegen door hun tanden heen’, was een uitspraak van een collega ooit. Op dat moment verkeerde ik nog in de fase dat mijn bloedjes met me wilden trouwen en nog geen snoepje zonder te vragen uit de pot zouden pakken, dus ik kon me bij dit onaantrekkelijke toekomstbeeld niks voorstellen. Inmiddels heb ik me door heel wat leugens heen moeten knagen. Over een telefoon die onklaar was nadat hij zogenaamd in de wc was gevallen. In de sloot dus, waar de eigenaar (mijn destijds vijftienjarige zoon) met fiets en al in was gereden na een feestje waar overduidelijk meer dan cola was geschonken.
Ook ik ontdekte op een nacht dat de slapende puber geen slapende puber was maar een met handdoeken opgevuld dekbed, helemaal in model gekneed, zodat er elders de bloemetjes buiten gezet kon worden ‘zonder dat wij het doorhadden’.
Dat shirt in de wasmand stonk naar sigaretten omdat er ‘naast een groepje rokers was gestaan’. Dat jointje in de kast lag daar ‘in bewaring voor een vriend met heel strenge ouders’. Ja dus, ze liegen door hun tanden heen, eerder in de regel dan de uitzondering.
Hoe kon het dat ik dat niet had onthouden uit mijn eigen jeugd? Nou, omdat ik simpelweg nauwelijks heb gelogen. Een strontvervelende puber was ik, eentje die de randjes behoorlijk opzocht ook. Maar zodra ik met een overtreding geconfronteerd werd, biechtte ik alles zonder enige aarzeling op. Ik dúrfde niet te jokken, niet eens over een onvoldoende voor een proefwerk. Goudeerlijk was ik, meer dan vanuit een moreel besef uit angst dat ik knetterhard door de mand zou vallen als ik een of ander lulverhaal zou ophangen. En dat mijn ouders dan vreselijk boos zouden worden.
Had ik het maar gedurfd om af en toe een parallelle werkelijkheid te schetsen, dan was ik misschien wat beter getraind. Een pokerface had me in mijn werkende leven best weleens van pas kunnen komen. Niet alles zeggen, of zelfs niet alles van je gezicht af laten lezen, kun je ook een vorm van diplomatie noemen. En laat dat nu een behoorlijk onderontwikkelde kant van me zijn geworden. Mijn hele lichaamstaal spreekt altijd boekdelen. Niets weet ik te verbergen en dat pakt niet altijd even lekker voor mijzelf uit.
Dus mijn gouden tip voor alle ouders die onwel worden als ze hun kind betrappen op een potje jokkebrokken: bedenk gewoon dat ze hun pokerface aan het trainen zijn. Iets dat naast een schoon geweten en een gouden hartje soms best in je voordeel kan werken.