Kostschool

 

Over relikwieën gesproken… (zie mijn stukje van afgelopen woensdag). Ik opende voor de aardigheid de rieten wasmand die al honderd jaar met me meeverhuist, maar waar ik tot gisteren nooit in keek.

 

 

Daarin kwam ik kleertjes tegen die ik als baby en peuter heb gedragen. Een broekje uit Zwitserland, met bijpassend mutsje. Dat mutsje was natuurlijk veel te klein voor mijn toen al grote kop. Veel hersens hè, dan krijg je dat. Zwitserse kinderkopjes waren, denk ik, kleiner. Minder hersens? Nee… waarschijnlijk verfijnder en kleiner, net als Zwitserse uurwerken. Het verhaal gaat dat ik dat mutsje, net een jaar oud, niet op wilde en meteen woedend weggooide. Ik wist toen al dat ik geen hoedenhoofd had. Maar ach, dat broekje! En nog een babyhemdje met een gehaakt randje. Zelf genaaide jurkjes. Aan die kleertjes zie ik dat mijn moeder blij met me was. In mijn puberteit niet, toen konden we elkaar wederzijds wel schieten.

 

Ik hoor nog, leunend over de trapleuning boven, mijn moeder tegen mijn vader roepen: ‘Ik zou haar het liefst naar kostschool doen!’ ‘Joepie! Wanneer??’ dacht ik. Dat leek me namelijk enig. Ik had net een boek gelezen: Wies gaat naar kostschool en hoe ze, na aanvankelijke pesterijen, uitgroeide tot het populairste meisje van de klas. Ik zou het heel anders doen dan Wies, nam ik me voor, daar bij die trapleuning. Ik zou die pesterijen niet laten gebeuren en meteen doorstoten naar de functie van popi jopi van de hele kostschool. Maar wat duurde het lang voor het ging gebeuren. Ik kon moeilijk zeggen: ‘Niet om het een of ander, pap en mam, maar wanneer mag ik naar kostschool?’ Dan zouden ze weten dat ik had staan luistervinken. Op school vertelde ik het alvast: ‘Ik ga naar kostschool.’ Een poos later stoof mijn vader woedend naar boven, na een ouderavond op school. ‘Waarom lieg jij op school? Wij sturen je echt niet naar een kostschool!’ Nou ja zeg! Dat had de dochter van de leraar wiskunde vast thuis doorgekletst. Die wiskundeleraar kon zijn geluk natuurlijk niet op, bij het horen van dat nieuwtje. Eindelijk verlost van die lastpost. Maar dit liet ik niet over mijn kant gaan. ‘Jullie zeiden dat zelf, ik heb het heus wel gehoord!’ En toen zette ik het op een blèren, wetend dat mijn vader niet tegen tranen kon.

 

 

Ach, wat moet mij opvoeden toch een rotklus zijn geweest. Jammer dat ik mijn ouders niet meer kan bellen: ‘Zeg, pap en mam, waarom ging die kostschool nou niet door?’ Ik denk ineens aan mijn allang overleden tante Annie, mijn moeders jongste zus, bij wie ik altijd plaatjes op haar pick-up mocht draaien. De Selvera’s, met hun postkoets bijvoorbeeld. ‘Ach Wiek,’ zei ze, toen mijn ouders waren overleden, ‘ik vond ze veel te streng, maar ze waren dol op jou!’ Daarom ga ik dat Zwitserse broekje met het door mij verguisde mutsje toch bewaren. Ik lijst het in.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel