‘Jij gelooft in sprookjes’
Heel even voelde Miloe zich een domestic godess toen ze zich stortte op ultragezonde recepten gepredikt door gestroomlijnde meisjes met glanzend haar. Tot ze op de weegschaal ging staan.
Ik hield het een maand vol. Geen brood, pasta, rijst of andere koolhydraten, maar louter baksels van amandelmeel. Geen roomboter maar kokosolie. Geen melk gegeven door koeien, maar gemaakt van planten. En natuurlijk alles suikervrij. Ik prakte dadels voor zelfgemaakte mueslirepen, deed een plens ahornsiroop in de wortelkoekjes, smeerde agavesiroop op courgettepannenkoeken en maakte bananencakejes met biologische honing (wat ik op zich wel vreemd vond, hoe weet je of een bij naar een onbespoten bloem gaat?) Maar van biologisch, suiker-, gluten- en lactosevrij word je volgens kookboeken geschreven door piepjonge meisjes met glanzend haar gezond, slank én gelukkig.
Ik voelde me inderdaad een soort domestic godess, want hoe fijn is het als baksels niet alleen goed voor je zijn, maar ook nog eens supergezond? Er kleefden slechts twee nadelen aan mijn nieuwe gezonde bakhobby: mijn snel slinkende bankrekening, verantwoord bakspul is onbetaalbaar, en het commentaar van mijn geliefde, wetenschapper van beroep.
‘Weet jij wel dat in dat peperdure potje agavespul gewoon suiker zit?’
‘Agavesiroop is natuurlijk en dus veel beter.’
‘Wat is er beter aan natuurlijk? Suiker is suiker. Maakt niet uit of je voor een euro een zak kristalsuiker koopt of voor zes euro zo’n fancy uitziend potje siroop.’
‘Hmpft. Niet waar. Het is niet bewerkt en dat is beter voor je lichaam.’
‘Waarom zou niet bewerkt beter zijn voor je lichaam? Chemisch is het stofje precies hetzelfde en heeft dus hetzelfde effect in je lichaam. Jij gelooft in sprookjes.’
Ik noemde hem conservatief en bakte vlijtig door. Tot ik op een ochtend een derde nadeel constateerde: ik was twee kilo aangekomen. Quasi geschokt hapte ik naar adem, terwijl ik heus wist waar die extra calorieën vandaan kwamen. De termen healthfood en suikervrij gaven mijn hersenen het signaal dat ik alle baksels onbeperkt mocht eten. Chagrijnig fietste ik die middag de natuurwinkel voorbij en kocht in de supermarkt brood, suiker, melk en roomboter, en ging mezelf bijna te buiten aan een familieverpakking roze koeken. Misschien kwam het door de Simon & Garfunkel-achtige deuntjes die door de supermarkt schalden, misschien door de kaneelbiscuitjes die naast de roze koeken stonden, maar ik werd in de supermarkt overvallen door een vlaag van melancholie. Ik dacht aan mijn oma, van wie ik tijdens logeerpartijtjes een ontbijtje op bed kreeg bestaande uit kaneelbiscuitjes met roomboter en een kop diepzwarte thee (haalden we het theezakje er binnen vijf minuten uit, dan noemde zij het ‘uilenzeik.’)
Kruidenthee bestond nog niet, net als avocado, quinoa en extra pure chocolade trouwens. Mijn oma had een trommel koetjesrepen, een blik tumtummetjes, pakken After Eight en een drankenkast gevuld met flessen sherry. Haar gehaktbal met jus op een witte boterham was befaamd, ze maakte ossenstaartsoep met een flinke laag vet erop, at sla met een gekookt ei en een klodder slasaus, boontjes en rode kool uit pot of blik en gekookte aardappels mét jus. Mijn oma was tot haar 96e kerngezond en geen gram te zwaar. Ze at namelijk alles met mate. En deed elke ochtend een half uur gymnastiek.
Ze was van haar stoel gevallen als ze hoorde dat ik net als honderdduizenden andere vrouwen kookte uit boeken getiteld ‘Killerbody’ of ‘Your 50 days of Green Happiness’ en vele tientallen euro’s had uitgegeven aan alternatieven voor suiker, vet en koolhydraten. Ze zou ongeveer hetzelfde zeggen als mijn man. ‘Lief kind. Jij gelooft in sprookjes. Hier, neem nog een kaneelbiscuitje. Met roomboter. Dan gaan we daarna samen gymmen.’