In New York zouden Brigitte en haar zus hun ouders gedenken
‘Hand in hand stonden we samen onder die tunnel in Central Park, mijn zus en ik samen met onze ouders die ook even waren gekomen.’
Eindelijk komt het ervan te doen wat we al veel eerder zouden doen. Het plannen van een zussenweekend. Na het overlijden van onze ouders was het de eerste keer. We wilden toen iets doen waarbij we zo dicht mogelijk bij ze in de buurt konden komen. Dat kon op een hoge berg zijn of een hoog gebouw, en die laatste optie trok ons meer. Ook omdat we heel graag naar New York wilden. Onze hotelkamer was op de zesenveertigste etage, maar dat was ons nog niet hoog genoeg. Met gebouwen die ver over de honderd etages gieren konden we heus nog dichter in buurt komen van waar die twee zich nu ophielden. Daar zouden we een fles opentrekken en op hen toosten. Wie weet konden we zelfs een glimp van ze opvangen.
Op dag drie liepen we door Central Park. Het was een prachtige voorjaarsdag na een winter die heel lang had geduurd, dus iedereen die het zich ook maar even kon permitteren, was uitgelopen. Er werd geskeelerd en geskatet en over de koppen van de joggers konden we lopen. Onder een tunnel verderop hoorden we muziek – een klassiek strijkje met een meerstemmig koor. Zo loepzuiver en prachtig dat het leek alsof de engelen hoogstpersoonlijk uit de hemel waren neergedaald. We zouden ernaartoe lopen, want ín de tunnel zou het vast nóg mooier klinken.
We stonden er nog maar net toen de eerste tonen klonken. Het waren de eerste tonen van het Ave Maria – het lied dat op de begrafenis van onze moeder gespeeld werd en dat we nooit meer zouden kunnen horen zonder het te voelen. Ze zongen het vierstemmig, een paar meisjes en een paar jongens, en ze zongen het zo gruwelijk mooi dat onze tranen niet eens opvielen bij de andere tranen die om ons heen vloeiden. Hand in hand stonden we samen in de tunnel, mijn zus en ik met onze ouders die ook even waren gekomen. Die borrel op dat allerhoogste gebouw was op slag overbodig geworden. Want dit, wat we hier meemaakten, dat hadden we zelfs niet durven dromen.
Toen mijn zusje belde om te plannen wat we al eerder zouden plannen, een vervolg op het zussenweekend, liep ze buiten. Het was een mooie voorjaarsdag en het hoefde niet eens een lange winter te zijn geweest om daarvoor uit te lopen. Twee vlinders vlogen er met haar mee terwijl we samen praatten. Ze waren allebei wit, zei ze. Voor ons bestond er geen twijfel over dat ze er weer even waren, onze ouders. Maar eigenlijk, zeiden we, waren ze niet weggeweest. Ze waren er gewoon aldoor.