‘Ik wil mijn schoonvader niet in huis nemen’
De relatie van Petra en John staat onder grote druk, maar dat heeft niets met hun liefde voor elkaar te maken…
‘John en ik hebben ruzie, iets wat de afgelopen dertig jaar nauwelijks voorgekomen is, maar wat de laatste tijd bijna dagelijks gebeurt. Want we hebben een enorm verschil van mening over wat er met zijn vader moet gebeuren.
Mijn schoonvader is een man van halverwege de zeventig en al een tijdje alleen, want mijn schoonmoeder is helaas een paar jaar geleden overleden. Zij was een schat van een vrouw met wie ik het prima kon vinden. Helaas geldt dat niet voor mijn schoonvader. Die snapte er maar niks van dat John met mij wilde trouwen, een stadse uit het westen van het land. Hij had een heel andere vrouw voor zijn zoon in gedachten. Een Brabantse, hier uit het dorp, die net als zijn eigen vrouw mee zou helpen in het boerenbedrijf dat hij had opgebouwd.
Maar John koos voor mij en we kochten een leuk huis in het dorp. John is enig kind en werkt samen met z’n vader op de boerderij en ik sta voor de klas. Een prima verdeling vinden wij, maar mijn schoonvader vindt het blijkbaar nog steeds een vervelend idee dat zijn zoon geen boerin getrouwd heeft. Hij accepteert mij gewoon niet en helaas heeft hij dat de afgelopen jaren regelmatig laten merken, met grote ruzies tot gevolg. Er is zelfs een tijd geweest dat ik daar nauwelijks een voet over de drempel wilde zetten. Uiteindelijk verhuisden wij naar de boerderij en kochten mijn schoonouders een bungalow hier in het dorp.
Maar mijn schoonmoeder werd ziek en toen kon ik het niet meer over mijn hart verkrijgen om niet meer naar hen toe te gaan. Tot op het laatste moment kon ik nog een beetje voor haar zorgen en de hatelijke opmerkingen van mijn schoonvader liet ik dan maar van me afglijden. Natuurlijk hebben John en ik het regelmatig over het nare gedrag van z’n vader gehad, maar voor John was het best een lastige situatie. Hij is de enige die het bedrijf van z’n vader over kan nemen en wil dat ook graag, want hij is een boer ik hart en nieren. Hij moet er niet aan denken om ergens op een kantoor te zitten. Bovendien heeft hij inmiddels ook heel veel geld in het bedrijf geïnvesteerd.
Maar nu mijn schoonmoeder niet meer leeft is de buffer weg. Mijn schoonvader wordt langzaam dement en zijn houding naar mij is nu ronduit onaangenaam. Dat zal voor een deel wel aan zijn ziekte liggen, maar leuk is het niet. Want op alles wat John en ik aan de boerderij hebben laten veranderen heeft hij commentaar. Stadse fratsen noemt hij het en snapt niet dat wij er onze eigen plek van willen maken.
John ziet het met lede ogen aan want het liefst zou hij zijn vader bij ons in huis nemen. Hij vindt dat we hier op de boerderij ruimte zat hebben en zo kan hij zijn vader een beetje in het oog houden. Maar ik wil liever dat mijn schoonvader naar een verpleeghuis in een grote plaats bij ons in de buurt gaat waar John hem gewoon kan bezoeken wanneer hij wil. Want ik moet er niet aan denken dat mijn schoonvader straks in mijn huis woont waar ik me veilig zou moeten voelen.
Deze vervelende toestand zorgt voor steeds meer ruzie tussen John en mij. En soms denk ik zelfs dat er met mijn schoonvader helemaal niks aan de hand is en hij het erom doet om John en mij uit elkaar te drijven. Om zo uiteindelijk toch zijn zin te krijgen en deze stadse troel weg te krijgen uit zijn boerderij.’