‘Ik vind de zus van mijn vriendin eigenlijk veel leuker dan mijn vriendin’
‘K. en ik zijn al jaren vriendinnen. We zaten samen op zwangerschapsgym.
Vonden we allebei vreselijk. Iedereen nam het ontzettend serieus en wij keken elkaar expres niet aan omdat we bij elk pufje of zuchtje de slappe lach kregen. Daarna kregen we baby’s en begrepen we natuurlijk alles van elkaar. Zij bracht mij kraamverband (spoiler, als je nog geen kinderen hebt: ga maar niet opzoeken wat dit is en al helemaal niet googelen hoe het eruit ziet) en ik begreep het heel goed dat ze zes maanden geen seksbehoefte had na ‘de daad’, iets waar haar andere vriendinnen haar nog wel eens bestraffend over toespraken.
De pufclubvriendschap groeide uit tot meer. We wandelden elke week wel een keer samen door het Vondelpark en aten met partners en baby’s erbij. Na de rozewolkperiode (zo roze was-ie niet, hoor, maar het was in ieder geval een door de baby’s gedomineerde periode) leerde ik ook de andere kant van haar kennen. De zwaarmoedige K is het type dat als de zon schijnt, het vast gaat hebben over hoe vervelend het is dat het straks gaat regenen. Ze maakte zich zorgen. Om de wereld, haar rol, haar kind. Had ze zich wel moeten voortplanten? Een tweede was geen optie zei ze me, nadat ik haar had verteld weer zwanger te zijn.
In de week voor kerst organiseerde de man van K een groot kerstdiner met verschillende vrienden. Ik zat naast haar zus. Het tegenovergestelde van K. Een woeste bos bruine krullen, heupen en borsten die een ‘ja, doe maar-mentaliteit’ verraadden en een lach als een magneet. Naar haar wilde je luisteren, bij haar wilde je zijn. We bleven lachen en praten. Over die maffe zwangerschap, over seks als je baby in de buurt is, over die bloedirritante managers die zelf niets kunnen en met jouw werk pronken. Voor ik het wist was het na middernacht, was de fles Sambuca leeg en zag ik de kritische blik van K onze kant op wijzen. Die vond hier van alles van. Het tijdstip, de alcoholische consumptie, het niet mengen met anderen.
Ik appte de volgende dag even met W, de zus van K, om te vragen of zij ook nooit meer Sambuca ging drinken. We appten de hele dag weer heen en weer tot ik het tot een halt riep. Het voelde een beetje als vreemdgaan. Ik was met K bevriend en nu voelde ik me eigenlijk veel fijner bij W. Zo fijn dat ik eigenlijk niet zo’n zin had om bij K te zijn. W had me – onbedoeld – een spiegel voorgehouden van een iets te ingewikkelde vriendschap en van hoe het ook kan zijn tussen twee mensen.
En nu weet ik niet zo goed wat ik moet. Dat K en ik in deze levensfase geen gouden match meer zijn is me duidelijk, maar om me dan nu te verliezen in een vriendschap met W? Dat is wel heel pijnlijk. Ik laat het met K een beetje op z’n beloop. Af en toe een wandeling, een kopje thee. En dan zien we wel of W en ik meant to be zijn. Gek hè?’