Ze houdt de top voor mijn gezicht alsof ze ‘m letterlijk door mijn strot gaat douwen.
‘En een print?’ vraagt de juffrouw van de kledingwinkel. Ik zeg dat ik niet zo van de prints ben. ‘Echt niet? Heel jammer. Dat zou je prachtig staan.’ Het schreeuwend bonte geval wordt weer tussen de andere schreeuwend bonte gevallen in het rek gepropt en vervolgens komt ze met een top aan die zo verschrikkelijk fuchsia is dat ie pijn doet aan mijn ogen. Het wil er blijkbaar niet echt in bij haar en alsof het me moet spijten dat ik zo mijn eigen ding heb, zeg ik nog ‘sorry, maar nee echt niet’ ook. Ze houdt de top voor mijn gezicht alsof ze ‘m letterlijk door mijn strot gaat douwen. Heel mooi bij ‘mijn teint’ vindt ze. Of ik zie wat ze bedoelt? Dat dit als een tang op een varken slaat, bedoelt ze?
Ik schuifel al een beetje richting uitgang, vermijd oogcontact en reageer niet meer.
En dan schiet, als een duveltje uit een doosje, haar collega te hulp met de gewone niets-aan-de-hand-top waar ik een kwartier geleden al om vroeg. Ik kijk naar de prijs en naar de maat. Als ze hier op commissiebasis werken – en dat doen ze – doet de prijs vermoeden waarom ze dit geval voor me achterhielden en me met alle geweld iets probeerden aan te smeren wat beter schuift. Maar dan de maat: te mooi om waar te zijn, volgens mij. Echt niet, volgens juffrouw nummer twee, want deze shirtjes vallen – ‘echt waar, geloof me nou maar, gewoon even proberen’ – héél erg groot. En voordat ik het weet sta ik me in een shirt te wurmen waarin ik mezelf bijkans wurg.
Achter het gordijn hoor ik een ‘lukt het?’. Ik zeg dat het, precies waar ik al bang voor was, twee maten te klein is, dit shirt. Maar ook dat zie ik weer verkeerd, want ‘zo hoort het namelijk wel een beetje te zitten, hoor’. Ik kijk naar mezelf in de spiegel, ongemakkelijk met wat ik zie. Dan kijk ik naar haar en ben ik klaar met dit spektakel.
‘Ik wil toch even zeggen dat ik het niet prettig vind om zo geholpen te worden.’
Wat ik bedoel, vraagt ze.
‘Jullie staan me hier gewoon iets aan te smeren.’
Zie ik verkeerd. Het tegenovergestelde is eerder waar.
Ik wijs op het shirtje. ‘Kom nou toch. Je kunt toch niet met droge ogen beweren dat dit zo hoort?’
‘Maar je moet er ook een hemdje onder dragen, dan zit het perfect. Zal ik even…?’
‘Dat bedoel ik nou.’
En dan is het over met de pret: ‘Als het je niet bevalt blijf je toch zeker lekker weg hier?’
Zo zeg.
Door: Brigitte Bormans
Brigitte werkte jarenlang als culinair journalist en schreef twee kookboeken. In 2004 werd ze directeur/eigenaar van Erfgoed Logies. Maar zonder schrijven kan ze niet. Gelukkig zag Franska wel iets in haar columns, kwam van het een het ander en mag er nu ook over andere zaken worden geschreven.
Leestip
Heb jij de kerstboom al staan?
Heb jij de kerstboom al staan?
Nee joh, dat kan toch pas na Sinterklaas? 62%, 21 vote
21 vote62%
21 vote
Mij niet gezien, ik houd niet van kerst. 29%, 10 votes