‘Hij spoort voor geen meter’, zegt mijn vriendin over haar buurman
‘Opgehoepeld!’ schreeuwt hij tegen me.
Vorig weekend ging ik langs bij een vriendin die in een nieuwbouwwijk in de provincie woont. Toen ik mijn auto parkeerde – praktisch voor haar deur wat een bingo is voor iemand die in de stad woont! – kwam haar buurman meteen naar buiten. ‘Wat is hiervan de bedoeling?’ vroeg hij me. Ik begreep hem niet. ‘Hoe bedoelt u?’ Hoe hij dat bedoelde? Dat het niet de bedoeling was dat ik mijn auto voor zíjn deur zette. Ik begreep het nog steeds niet. ‘Maar dit is toch gewoon een openbare weg? Of heb ik een parkeerverbod gemist?’ Maar daar ging het hem niet om. Hij wilde het gewoon niet hebben, vreemde auto’s voor zijn deur. ‘Opgehoepeld!’
De toon die meneer tegen me aansloeg maakte slechte dingen in mij los. Dingen als ‘zak er maar in’ en ‘je kunt het dak op’. Negeren, dacht ik. En ik stapte uit zonder verder nog één woord of één blik. Bij de stoeprand probeerde hij me tegen te houden. Alsof ik een koe was spreidde hij allebei zijn armen uit om me de weg te versperren en me terug te drijven naar mijn auto. Ik stapte om hem heen en voelde meer opluchting dan ik van mezelf zou verwachten toen de voordeur van mijn vriendin openzwaaide.
‘Spoort voor geen meter’, legde ze binnen uit. Deze man blijkt ook uit zijn plaat te gaan als haar hond een keer blaft – ‘maakt niet uit hoe klein haar blafje ook is’. Of als ze zitten te barbecueën in de tuin – ‘ook als de wind van hem af staat’. Of als ze gewoon een drankje doen onder de pergola. Of het gras maaien. ‘En dan te bedenken dat hij elke zaterdagochtend om stipt acht uur met zijn bladblazer in de weer gaat: wat een kolereherrie maakt dat zeg!’ Zij en haar man hebben het opgegeven. Net als ik hebben ze op een dag besloten: nooit meer één blik of één woord. Sindsdien maakt hij hun visite blijkbaar het leven zuur zodat hij in ieder geval nog íets te ruziën heeft.